ECLI:NL:RBDHA:2024:8027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
NL23.22967
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, geboren in 1998 en met Eritrese nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend om bij haar moeder, die in Nederland verblijft, te kunnen wonen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, met als argument dat de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wegen dan die van eiseres en haar moeder om het gezinsleven in Nederland uit te oefenen. De rechtbank heeft op 23 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiseres en referente, maar dat de staatssecretaris niet adequaat heeft afgewogen of het niet verlenen van de mvv in dit geval gerechtvaardigd is. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging niet deugdelijk is uitgevoerd en vernietigt het bestreden besluit. Tevens wordt de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen van de rechtbank. Eiseres krijgt ook een schadevergoeding van €2000,- voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22967

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de namens haar ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij haar moeder [naam moeder] (referente).
1.1.
Bij besluit van 13 juli 2020 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 juli 2023 is het bezwaar (opnieuw) ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep is gegrond
.De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de belangen van de Nederlandse Staat bij het afwijzen van de aanvraag zwaarder wegen dan de belangen van eiseres en referente om het gezinsleven in Nederland uit te kunnen oefenen. Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden van eiseres, uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
Toelichting bij de aanvraag
3. Referente heeft voor eiseres, geboren op [geboortedatum] 1998 en met gestelde Eritrese nationaliteit, op 22 oktober 2019 een mvv-aanvraag ingediend. Referente is in januari 2019, met een mvv voor verblijf bij haar zoon, [naam zoon] , naar Nederland gekomen. Sindsdien is referente in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met ingang van 28 januari 2019 en verblijft referente in Nederland, samen met haar partner (vader van eiseres) en haar vier zonen. Eiseres is in 2013 naar Soedan vertrokken waar zij tot midden 2023 heeft verbleven. Eiseres was daar in het bezit van een tijdelijke verblijfsvergunning, maar had geen werk en geen vaste woon- en verblijfplaats. Hierna is zij naar Ethiopië gevlucht, waar zij nu (illegaal) verblijft in een vluchtelingenkamp. Tussen 2013 en 2017 hebben referente en haar gezin geen contact gehad met eiseres. Referente stelt al die tijd te hebben gedacht dat eiseres niet meer in leven was. [naam zoon] heeft eiseres om die reden ook niet genoemd in zijn asielgehoren in 2016. Het contact tussen eiseres en referente is vervolgens weer hersteld, waarna referente een bezoek heeft gebracht aan eiseres in Khartoem in 2017. Referente heeft, ruim acht maanden nadat zij in Nederland is gearriveerd, de aanvraag voor eiseres ingediend.
Wat aan het bestreden besluit vooraf ging
4. De staatssecretaris heeft de mvv-aanvraag bij besluit van 13 juli 2020 afgewezen. Het bezwaar dat eiseres tegen dit besluit heeft gemaakt, is voor het eerst bij besluit van 4 maart 2021 ongegrond verklaard. Het beroep tegen dit besluit, is door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 19 juli 2021 gegrond verklaard en het besluit van 4 maart 2021 is vernietigd. [1] De reden hiervoor was dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat er geen sprake was van bewijsnood voor het overleggen van een officieel document ter onderbouwing van de familierechtelijke relatie met referente.
4.1.
Nadat eiseres in bezwaar is gehoord, heeft de staatssecretaris het bezwaar bij besluit van 26 januari 2022 opnieuw ongegrond verklaard. Daarbij heeft hij zich samengevat op het standpunt gesteld dat, hoewel eiseres in bewijsnood verkeert voor het overleggen van officiële documenten, de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie tussen referente en eiseres onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt en dat geen aanleiding bestaat voor nader onderzoek naar de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie omdat de belangenafweging in het nadeel van eiseres en referente uitvalt.
4.2.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. In de uitspraak van 15 december 2022 [2] heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 januari 2022 vernietigd. In deze uitspraak heeft de rechtbank de staatssecretaris opgedragen om zijn standpunt ten aanzien van de gemaakte belangenafweging nader te motiveren. De staatssecretaris heeft volgens die uitspraak een aantal aspecten niet ten onrechte in het nadeel van eiseres meegewogen, maar de staatssecretaris is ten onrechte niet kenbaar ingegaan op de omstandigheid dat een objectieve belemmering, naarmate deze langer duurt, zwaarder gaat meewegen in de belangenafweging zoals volgt uit het arrest M.A. [3] Verder heeft de rechtbank in die uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris het besluit van 26 januari 2022 onvoldoende had gemotiveerd voor wat betreft de mate van binding van eiseres en referente met Nederland en de mate van binding van eiseres met Soedan, het land waar zij op dat moment verbleef. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris niet inzichtelijk heeft gemaakt of en hoe de voor de belangenafweging veronderstelde meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente een rol speelt. Deze uitspraak is inmiddels onherroepelijk.
Het bestreden besluit
5. Nadat referente in bezwaar is gehoord, heeft de staatssecretaris het bezwaar met het bestreden besluit opnieuw ongegrond verklaard. In dit besluit overweegt de staatssecretaris opnieuw dat eiseres de identiteit en familierechtelijke relatie niet aannemelijk heeft gemaakt. Zij krijgt het voordeel van de twijfel, maar een nader onderzoek naar de identiteit en familierechtelijke relatie wordt niet aangeboden, omdat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Op grond van de verklaringen, de hoorzitting en het interview met eiseres, overweegt de staatssecretaris dat eiseres als jongvolwassene kan worden aangemerkt in de zin van artikel 8 van het EVRM. In de belangenafweging die de staatssecretaris vervolgens heeft gemaakt weegt het belang van de Nederlandse Staat volgens de staatssecretaris zwaarder dan het persoonlijk belang van referente en eiseres (en de overige gezinsleden) om het familie- en gezinsleven in Nederland uit te oefenen. Dat betekent volgens de staatssecretaris dat de weigering van de aanvraag van eiseres om het familie- en gezinsleven in Nederland uit te oefenen niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Het onderhavige beroep richt zich tegen dit besluit.
Toetsingskader
6. De rechtbank stelt voorop dat, voor zover wordt uitgegaan van de gestelde identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente, niet in geschil is dat tussen eiseres en referente sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dat betekent echter niet dat de staatssecretaris aan eiseres een mvv moet verlenen. Om te kunnen beslissen of het niet verlenen van een mvv in strijd is met artikel 8 van het EVRM, moet de staatssecretaris een belangenafweging verrichten, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken en tot een fair balance (redelijk evenwicht) van die belangen moet komen. [4] De staatssecretaris moet, als de belangenafweging in het nadeel van de vreemdeling uitvalt, deugdelijk motiveren waarom de hechte persoonlijke banden en andere feiten en omstandigheden niet maken dat de afwijzing van een aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank toetst enigszins terughoudend of de staatssecretaris tot een fair balance is gekomen.
De belangenafweging
Standpunt van de staatssecretaris
7.1.
De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres en referente uitvalt, omdat het belang van de Nederlandse Staat zwaarder weegt dan het belang van eiseres en referente (en de broers en zus van eiseres) om het familie- en gezinsleven in Nederland uit te oefenen. Het weigeren van de mvv is daarom niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris wijst er op dat Nederland een restrictief toelatingsbeleid hanteert. Er is sprake van een eerste toelating en dit werkt in het nadeel van eiseres. Ten aanzien van het economisch belang stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat, hoewel referente en haar partner op dit moment geen uitkering meer ontvangen en een eigen inkomen hebben, wat in het voordeel bij de belangenafweging wordt betrokken, zij niet voldoen aan het middelenvereiste omdat niet is gebleken dat deze middelen als duurzaam zijn aan te merken. Ook van eiseres is niet gebleken dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt. De staatssecretaris acht het ook van belang dat referente en haar gezin in Nederland gebruik maken van voorzieningen op kosten van de openbare kas en dat het aannemelijk is dat ook eiseres bij toelating tot Nederland een beroep zal doen op de openbare kas omdat ze gebruik zal maken van integratievoorzieningen, de gezondheidszorg en het onderwijs. Dit weegt in het nadeel van eiseres. Het bestaan van familie- en gezinsleven weegt in het voordeel, maar de aard en intensiteit van het aangenomen familie- en gezinsleven tussen eiseres en referente weegt de staatssecretaris zwaar in het nadeel van eiseres mee. Hierbij acht de staatssecretaris relevant dat [naam zoon] de naam van eiseres niet heeft genoemd in zijn asielprocedure, hij geen nareisaanvraag voor eiseres heeft ingediend en hij haar na het herstel van het contact in 2017 ook niet alsnog heeft genoemd in dat verband, terwijl daarvoor geen goede verklaring is gegeven. Ook acht de staatssecretaris in dit verband van belang dat referente de aanvraag geruime tijd na haar aankomst in Nederland heeft ingediend, terwijl ook hiervoor geen aannemelijke verklaring is gegeven. Verder is niet gebleken dat sinds het herstel van het contact tussen eiseres en referente sprake is van intensief gezinsleven, zodat eiseres en referente dit gezinsleven kunnen blijven uitoefenen op de manier zoals zij dat sinds 2017 stellen te doen. De staatssecretaris betrekt daarbij dat eiseres, gelet op haar leeftijd en op de verklaringen van eiseres en referente, over een zekere mate van zelfstandigheid beschikt, in staat is om zichzelf te handhaven en niet afhankelijk is van referente. Ook is er volgens de staatssecretaris geen sprake van familie- en gezinsleven tussen eiseres en haar broers en zus in Nederland, wat de staatssecretaris in het nadeel van eiseres meeweegt.
Verder betrekt de staatssecretaris in het bestreden besluit in het nadeel van eiseres bij de belangenafweging dat vooralsnog niet is gebleken van een objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven in Eritrea uit te oefenen. Hoewel eiseres volgens de afgelegde verklaringen in 2013 zou zijn gevlucht naar Soedan, worden asielgerelateerde omstandigheden volgens de staatssecretaris niet in deze procedure, maar in een asielprocedure getoetst.
De staatssecretaris weegt verder in het nadeel van eiseres mee dat eiseres geen sterke binding heeft met Nederland en dat zij wel sterke binding heeft met Eritrea. Het feit dat referente en haar gezinsleden een (afgeleide) verblijfsvergunning hebben en al geruime tijd in Nederland verblijven, waardoor zij een zekere mate van binding met Nederland hebben, leidt er volgens de staatssecretaris niet toe dat er ook ten opzichte van eiseres een dusdanige binding met Nederland is, dat Nederland verplicht is om haar verblijf toe te staan. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiseres een zekere mate van binding heeft met Soedan. Volgens de staatssecretaris is dit, ondanks de veiligheidssituatie in Soedan, van invloed op de belangenafweging. De binding van eiseres met Soedan is sterker dan de binding van eiseres met Nederland, maar daaraan komt geen doorslaggevend gewicht toe. Ook weegt de staatssecretaris in het nadeel van eiseres mee dat zij zich sinds 2013 staande heeft weten te houden in Soedan en dat eiseres op dit moment niet meer in Soedan, maar in Ethiopië verblijft.
7.1.1.
De staatssecretaris heeft zijn standpunt op een aantal onderdelen aangepast in het verweerschrift en op de zitting. De staatssecretaris heeft toegelicht dat in het kader van het middelenvereiste het duurzaamheidsvereiste ten onrechte aan eiseres is tegengeworpen. Dit heeft echter niet de eindconclusie over de weging van het economisch belang veranderd. In het verweerschrift heeft de staatssecretaris zich verder op het standpunt gesteld dat in het bestreden besluit ten onrechte geen objectieve belemmering is aangenomen om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen, maar dat dit niet betekent dat de eindconclusie anders wordt. Ook in het geval van een objectieve belemmering valt de belangenafweging niet zonder meer in het voordeel van eiseres uit. Hoewel eiseres er terecht op wijst dat een objectieve belemmering zwaarder gaat meewegen naarmate deze langer duurt, komt hier volgens de staatssecretaris geen doorslaggevend gewicht aan toe. Eiseres heeft namelijk niet toegelicht dat zij zich in dezelfde situatie bevindt als aan de orde was in het arrest M.A. tegen Denemarken. Ook merkt de staatssecretaris in dit verband op dat referente pas vier jaar rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat zij pas na ruim acht maanden gezinshereniging met eiseres heeft aangevraagd alsook dat [naam zoon] geen mvv-aanvraag voor eiseres heeft gedaan en dat eiseres niet afhankelijk is van referente of haar partner. In het verweerschrift heeft de staatssecretaris zich met betrekking tot het jongvolwassenenbeleid op het standpunt gesteld dat hierdoor een veronderstelling van afhankelijkheid wordt aangenomen. Dit neemt echter, volgens de staatssecretaris, niet weg dat de staatssecretaris moet beoordelen in hoeverre die afhankelijkheid nog daadwerkelijk aanwezig is.
De beroepsgronden van eiseres
7.2.
Eiseres voert aan dat de staatssecretaris geen belangenafweging heeft gemaakt waarbij een fair balance is gevonden tussen enerzijds het belang van eiseres en referente om het gezinsleven in Nederland uit te oefenen en anderzijds het belang van de Nederlandse Staat. Op hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd zal hierna, voor zover nodig nader worden ingegaan.
Oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt vast dat enkel in geschil is of de staatssecretaris, gevolg gevend aan de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 december 2022, de belangenafweging in het nadeel van referente heeft kunnen laten uitvallen en zich gelet daarop op het standpunt heeft mogen stellen dat de afwijzing van de aanvraag geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. Eiseres betoogt dat dit niet het geval is.
8.1.
De beroepsgrond slaagt. De staatssecretaris heeft op een aantal punten de overwegingen van de rechtbank in de uitspraak van 15 december 2022 onvoldoende in acht genomen. De staatssecretaris heeft onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat het belang van de Nederlandse Staat zwaarder weegt dan het belang van eiseres en referente om het familie- en gezinsleven in Nederland uit te oefenen. Dat zal de rechtbank hierna nader toelichten.
Jongvolwassenenbeleid/afhankelijkheid
8.1.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat, uitgaande van de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente, eiseres beschouwd moet worden als jongvolwassene zoals bedoeld in het jongvolwassenenbeleid. Op grond van dit beleid bestaat een bepaalde mate van afhankelijkheid tussen een volwassene en zijn ouders, als het een jongvolwassene betreft, met de ouders in gezinsverband samenleeft, niet in het eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie. Deze vooronderstelde mate van afhankelijkheid is ten onrechte niet kenbaar in het voordeel van eiseres bij de belangenafweging betrokken. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2022. [5] De staatssecretaris heeft op de zitting gewezen op pagina 9 van het bestreden besluit waar het bestaan van familie- en gezinsleven in het voordeel van eiseres is meegewogen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake van het kenbaar in het voordeel meewegen van de afhankelijkheid van eiseres van haar ouders. Opmerking verdient daarbij dat in het kader van de aard en de intensiteit van het gezinsleven juist in het nadeel van eiseres is betrokken dat zij volgens de staatssecretaris in staat moet worden geacht, en ook is, om zichzelf staande te houden en zij dus niet van haar ouders afhankelijk is. De staatssecretaris is dus uitgegaan van het ontbreken van enige mate van afhankelijkheid in plaats van de afhankelijkheid die met het aannemen van het jongvolwassenenbeleid is gegeven, kenbaar in het voordeel van eiseres te betrekken bij de belangenafweging.
Economisch belang/duurzaamheidsvereiste
8.1.2.
Zoals blijkt uit rechtsoverweging 7.1.1. heeft de staatssecretaris zijn standpunt met betrekking tot het economisch belang na het bestreden besluit aangepast door niet (langer) aan eiseres tegen te werpen dat niet zou zijn voldaan aan het duurzaamheidsvereiste. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende duidelijk heeft gemaakt hoe deze aanpassing doorwerkt in het gewicht dat aan het economisch belang toekomt in de belangenafweging en wat dit betekent voor de belangenafweging als geheel. De staatssecretaris heeft dit onvoldoende gemotiveerd.
Objectieve belemmering
8.1.3.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit ten onrechte geen objectieve belemmering heeft aangenomen om het familie- en gezinsleven uit te oefenen in Eritrea. Ook voor dit aspect geldt dat de staatssecretaris onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat dit voor gevolgen heeft voor de belangenafweging als geheel. In de uitspraak van deze rechtbank van 15 december 2022 is overwogen, met een verwijzing naar het arrest M.A. tegen Denemarken, dat een objectieve belemmering, naar mate deze langer duurt, zwaarder gaat meewegen in de belangenafweging. Op de zitting heeft de staatssecretaris gesteld dat het arrest M.A. tegen Denemarken op een andere situatie zag, maar die stelling doet er niet aan af dat hij het bestaan van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen en de duur van het bestaan van die belemmering niet kenbaar heeft meegewogen.
Binding met Nederland en veiligheidssituatie Soedan
8.1.4.
In de uitspraak van 15 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat eiseres en referente geen sterke binding hebben met Nederland. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat referente en haar gezin participeren in de maatschappij niet maakt dat eiseres een sterke binding heeft met Nederland. Anders dan eiseres betoogt is naar het oordeel van de rechtbank het bestreden besluit daarmee in zoverre voldoende gemotiveerd. De staatssecretaris heeft echter ten onrechte een zekere mate van binding van eiseres met Soedan bij de belangenafweging betrokken, zonder de veiligheidssituatie in Soedan daar kenbaar in mee te nemen. Dit had, mede gelet op de uitspraak van 15 december 2022, wel op zijn weg gelegen. [6]
8.2.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris om bovenstaande redenen niet heeft voldaan aan de rechtbankuitspraak van 15 december 2022. Omdat de belangenafweging alleen al vanwege dat wat hiervoor is overwogen geen stand kan houden, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de beroepsgronden over de overige onderdelen van de belangenafweging. Het bestreden besluit berust in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet op een deugdelijke motivering en komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
Overschrijding van de redelijke termijn
9. Ten aanzien van het verzoek van eiseres om schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de AAwb, vanwege overschrijding van de redelijke termijn, overweegt de rechtbank het volgende.
9.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de vraag of de zaak binnen een redelijke termijn is behandeld moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. [7] Als uitgangspunt geldt dat in zaken die uit twee rechterlijke instanties bestaan een totale lengte van de procedure van vier jaar redelijk is. Hiervan geldt een half jaar voor de bezwaarfase, anderhalf jaar voor de beroepsfase en twee jaar voor het hoger beroep. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. Verder volgt uit vaste rechtspraak dat in beginsel een vergoeding gepast is van € 500,- per half jaar, of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
9.2.
Eiseres heeft 10 augustus 2020 een bezwaarschrift ingediend. De staatssecretaris heeft op 4 maart 2021 op het bezwaar van eiseres beslist en dit bezwaar ongegrond verklaard. Met de uitspraak van 18 juli 2021 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van 4 maart 2021 vernietigd. Op 26 januari 2022 heeft de staatssecretaris een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarin er opnieuw op het bezwaar van 10 augustus 2020 is beslist. De staatssecretaris heeft het bezwaar in dit besluit wederom ongegrond verklaard. Met de uitspraak van 15 december 2022 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 januari 2020 vernietigd. Op 25 juli 2023 heeft de staatssecretaris een nieuw besluit genomen op het bezwaar van 10 augustus 2020. De staatssecretaris heeft het bezwaar bij dit besluit opnieuw ongegrond verklaard. Op 10 augustus 2023 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
9.3.
De rechtbank oordeelt dat de bezwaar- en beroepsfase had moeten eindigen binnen 24 maanden vanaf 10 augustus 2020. Deze termijn is met 21 maanden overschreden. Om die reden ziet de rechtbank hierin aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen. De overschrijding met 21 maanden, wat naar boven afgerond neerkomt op een overschrijding met 24 maanden, dient in dit geval volledig aan de staatssecretaris te worden toegerekend, omdat de staatssecretaris heeft erkend dat hij verantwoordelijk is voor de overschrijding van de redelijke termijn.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Het gebrek is er namelijk in gelegen dat er een gebrek is in de belangenafweging en dit kan alleen worden hersteld door de staatssecretaris. De staatssecretaris moet binnen vier weken een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank verzoekt de staatssecretaris bij het bepalen van de vervolgstappen in overweging te nemen of het, na drie vernietigde besluiten in het kader van de namens eiseres op 22 oktober 2019 ingediende aanvraag, opportuun is deze aanvraag voor een vierde keer af te wijzen.
10.1.
De rechtbank veroordeelt verder de staatssecretaris tot betaling van een bedrag van €2000,- aan eiseres als vergoeding voor de door haar geleden immateriële schade.
10.2.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van €2000,- aan schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot betaling van €1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zp Arnhem, 19 juli 2021, AWB 21/1943 (niet gepubliceerd).
2.Rechtbank Den Haag, zp Arnhem 15 december 2022, NL22.3013 (niet gepubliceerd).
3.EHRM 19 juli 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0709JUD000669718 M.A. v Denemarken.
4.ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
5.ABRvS 9 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3660.
6.Zie onder 13 van de uitspraak NL22.3013.
7.ABRvS 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2562 r.o. 7.2.