ECLI:NL:RBDHA:2024:8052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL23.26616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake tijdelijke bescherming na intrekking van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 30 augustus 2023, waarin hem werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming eindigde. Echter, na de intrekking van het bestreden besluit door de staatssecretaris op 23 februari 2024, handhaafde eiser zijn beroep. De rechtbank oordeelde dat er op het beroep beslist kon worden zonder zitting, omdat de uitkomst kennelijk vaststond. Eiser stelde dat hij nog belang had bij het voortzetten van het beroep, maar de rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van 16 april 2024, waarin was geoordeeld dat dit niet kon worden gevolgd. De rechtbank concludeerde dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was wegens gebrek aan procesbelang, aangezien er na de intrekking van het bestreden besluit een nieuw terugkeerbesluit was genomen. Desondanks werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten die eiser had gemaakt, vastgesteld op € 875, omdat het beroep op het moment van instellen terecht was. De uitspraak werd gedaan door rechter M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier A.S. Hamans, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26616

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In het besluit van 30 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG eindigt.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij brief van 23 februari 2024 heeft verweerder meegedeeld dat hij het bestreden besluit heeft ingetrokken.
Eiser heeft desgevraagd meegedeeld dat hij het beroep handhaaft.
De rechtbank doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

1. Er kan op een beroep worden beslist zonder een zitting te houden als sprake is van een kennelijke uitkomst. Dat betekent dat de uitkomst op voorhand buiten redelijke twijfel staat. Dit staat in artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. Deze situatie doet zich hier voor gelet op het volgende.
2. Eiser voert aan dat hij nog een belang heeft bij het voortzetten van dit beroep, ondanks dat het bestreden besluit waarop dit beroep betrekking heeft door verweerder is ingetrokken. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft echter in de uitspraak van 16 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5415, al geoordeeld dat dit niet kan worden gevolgd.
3. Het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb maakt dit niet anders. Daarin staat dat een beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit. Dit ziet niet op de situatie zoals die van eiser, waarin na het intrekken van het bestreden besluit een nieuw terugkeerbesluit is genomen. Ook dit volgt uit de uitspraak van 16 april 2024.
4. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang.
5. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:32, volgt dat het beroep op het moment van instellen terecht was. Daarom veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van
€ 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.