ECLI:NL:RBDHA:2024:8114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL24.17333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in de zaak van eiseres tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen. Eiseres voerde aan dat er tekortkomingen waren in de opvangfaciliteiten in Spanje, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat Spanje zijn internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aan te tonen dat er een reëel risico bestond op een onmenselijke behandeling in Spanje, wat zij niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat er geen gezinsband was aangetoond tussen eiseres en haar partner, en dat er geen aanleiding was om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. De uitspraak werd gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier mr. N. Walstra, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17333

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 16 mei 2024 geschorst, omdat geen tolk beschikbaar was. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op de zitting van 22 mei 2024 voortgezet. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
5. Eiseres voert aan dat er sprake is van chronische tekortkomingen van de opvangfaciliteiten in Spanje, die ertoe leiden dat ten aanzien van Spanje niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiseres naar het AIDA-rapport van 29 april 2022 en van 21 april 2023 en ook naar de Key Decisions van 26 januari 2023 van de Europese Commissie. De Key Decisions zijn niet betrokken bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje, terwijl volgens eiseres daaruit blijkt dat er sprake is van structurele, fundamentele gebreken in de opvangvoorzieningen in Spanje. Uit de AIDA-rapporten en de inbreukprocedures moet volgens eiseres worden afgeleid dat het instellen van een klacht bij de Spaanse autoriteiten op voorhand vruchteloos te achten is. Dat eiseres persoonlijk geen ervaring heeft met de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Spanje, doet daar volgens haar niet aan af. Volgens eiseres worden Dublinclaimanten überhaupt verhinderd om asiel aan te vragen. Eiseres wijst in dit kader op een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 9 april 2024. [2] Daarin verklaarde eiser uitgebreid dat hij, ondanks alle inspanningen die eiser had verricht om opvang te krijgen en asiel aan te vragen, geen opvang kreeg en op straat belandde. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende deugdelijk gemotiveerd heeft dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens eiseres miskent de staatssecretaris haar zwaarwegende belangen bij een goede opvang.
5.1.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat hij volgens recente Afdelingsuitspraken mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. [3] Verder heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de rechtbank Den Haag op 14 maart 2024 [4] heeft geoordeeld dat een inbreukprocedure er niet toe leidt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Uit de Key Decisions blijkt niet welke gebreken in de implementatie van de Opvangrichtlijn aanleiding zijn voor de inbreukbeslissing. Daarnaast bevindt de procedure zich nog in een pril stadium, zodat er door Nederland geen onderzoek hoeft te worden gedaan naar welke concrete rechten door Spanje worden geschonden. De Europese Commissie heeft tevens de Spaanse autoriteiten de gelegenheid gegeven om de gestelde gebrekkig implementatie van de Opvangrichtlijn te herstellen. Ten aanzien van het AIDA-rapport, update 2022, heeft de staatssecretaris overwogen dat de Afdeling op 27 januari 2023 het vorige AIDA-rapport heeft beoordeeld. De inhoud van het door eiseres aangehaalde AIDA-rapport, update 2022, biedt volgens de staatssecretaris onvoldoende grondslag voor de conclusie dat ten aanzien van Spanje niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de 2022 update geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten. Het rapport is naar aard en inhoud vrijwel hetzelfde als de 2021 update en hoewel uit het rapport blijkt dat asielzoekers te maken kunnen krijgen met moeilijkheden, blijkt volgens de staatssecretaris niet dat de kwalitatieve zorg door bureaucratie en discriminatie structureel wordt belemmerd. Ook heeft de staatssecretaris het van belang geacht dat eiseres lange tijd in Spanje heeft verbleven en daar opvang heeft genoten. Bovendien is eiseres haar asielaanvraag in Spanje nog in behandeling, zoals blijkt uit het claimakkoord, en bij voorkomende problemen kan eiseres klagen bij de autoriteiten van Spanje. De staatssecretaris heeft daarom geconcludeerd dat eiseres onvoldoende onderbouwd heeft dat zij in Spanje een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het EU-Handvest.
5.2.
De rechtbank overweegt eerst dat de staatssecretaris in beginsel ten opzichte van Spanje mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals ook blijkt uit de Afdelingsuitspraak van 8 juli 2021, die is bevestigd op 22 augustus 2023. [5] Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat het asiel- en opvangsysteem in Spanje dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor Spanje niet langer zou kunnen worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Haar verwijzingen naar de AIDA-rapporten en de Key Decisions zijn hiervoor onvoldoende. De nieuwe AIDA-rapporten schetsen namelijk geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan de landeninformatie die al eerder bij de Afdelingsuitspraken zijn betrokken. Op basis van die informatie is de Afdeling bovendien al tot de conclusie gekomen dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Spanje. De rechtbank volgt de staatssecretaris ook in zijn redenering dat de enkele verwijzing naar de inbreukprocedure tegen Spanje, niet maakt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft in de uitspraak van 30 januari 2019 [6] daarover geoordeeld dat een inbreukprocedure alleen in uitzonderlijke gevallen aanleiding kan geven om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Anders dan in de inbreukprocedure tegen Spanje, was in die andere zaak al een voorstel ingediend bij de Raad van Europa. De Afdeling oordeelde desondanks dat geen sprake was van het uitzonderlijke geval dat het starten van een dergelijke procedure aanleiding gaf om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft verder niet geconcretiseerd waarom uit de Key Decisions blijkt dat sprake is van structurele, fundamentele gebreken in de opvangvoorzieningen in Spanje. De rechtbank komt daarom, net als de staatssecretaris, tot de conclusie dat de enkele verwijzing naar de inbreukprocedure en naar de hierboven genoemde stukken er niet toe leidt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5.4.
Het betoog dat Spanje handelt in strijd met de Opvangrichtlijn, moet worden ingebracht en beoordeeld in Spanje. Dat dit niet mogelijk zou zijn, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 april 2024, maakt dit niet anders. Anders dan in die zaak, heeft eiseres zich niet met haar klachten over de opvang gewend tot de Spaanse autoriteiten. De rechtbank acht het navolgbaar dat eiseres als moeder van een pasgeboren kind gebaat is bij goede opvang, maar de staatssecretaris mag wel van haar verwachten dat zij zich bij problemen wendt tot de Spaanse autoriteiten.
5.5.
De staatssecretaris heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Spanje de internationale verplichtingen nakomt.
Leidt overdracht aan Spanje tot onevenredige hardheid?
6. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat haar partner en tevens vader van haar kind in Nederland verblijft. Eiseres stelt dat deze gezinsband blijkt uit de overgelegde stukken, zoals de arbeidsovereenkomst, de registratie van de vader als niet-ingezetene en de geboorteakte. Wegens het werk van de vader wonen eiseres en haar partner niet samen. Volgens eiseres is niet duidelijk op welke wijze in het besluit rekening is gehouden met de belangen van haar kind en haar partner. Eiseres onderbouwt haar stelling met een verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2022. [7]
6.1.
De staatssecretaris heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van een gezinsband. De staatssecretaris heeft in dat wat eiseres heeft aangevoerd, geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken van een gezinsband tussen eiseres en haar kind en de gestelde partner dan wel vader. De door eiseres overgelegde documenten tonen die band niet aan, omdat daaruit niet kan worden afgeleid of eiseres en haar gestelde partner een relatie hebben en ook niet of hij de vader is van haar kind. Op de geboorteakte staat alleen eiseres als ouder genoemd. Alleen al daarom kunnen deze omstandigheden niet leiden tot de conclusie dat sprake zou zijn van een gezin. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling treft ook geen doel, nu daar de gezinsband wel wordt aangenomen. Aangezien de gezinsband niet aannemelijk is gemaakt en geen andere omstandigheden naar voren zijn gebracht waaruit blijkt dat overdracht aan Spanje van onevenredige hardheid getuigt, heeft de staatssecretaris in redelijkheid kunnen concluderen dat geen aanleiding bestaat om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Walstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.