ECLI:NL:RBDHA:2024:8349

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
NL24.1948
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 22 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiser, een jongvolwassene met de Syrische nationaliteit, had een aanvraag ingediend om bij zijn broer in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen, met de argumentatie dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn broer bestond en dat eiser niet meer als jongvolwassene kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 3 april 2024 behandeld, waarbij zowel de referent als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Eiser heeft betoogd dat hij zich in Turkije niet zelfstandig kan handhaven en dat zijn situatie daar niet wijst op zelfstandigheid, maar op een noodgedwongen bestaan. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat de gezinsband tussen eiser en zijn ouders verbroken is, en dat hij eiser niet in de bezwaarprocedure heeft gehoord, wat een schending van de hoorplicht inhoudt.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij eiser opnieuw moet horen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 1.442 wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiser. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 1.750. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering en het horen van betrokkenen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1948

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM bij zijn broer [naam 1] (referent).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 10 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 december 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen referent, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor een mvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. Referent heeft voor zijn ouders en voor zes van zijn broers en zussen aanvragen om een mvv ingediend. De staatssecretaris heeft de aanvragen voor de ouders en voor vier van zijn broers en zussen ingewilligd. De staatssecretaris heeft de aanvragen van de twee andere broers, waaronder eiser, afgewezen. Referent heeft alleen namens eiser bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. Dat betekent dat alleen nog in geschil is of aan eiser een mvv had moeten worden verleend. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1999 en heeft de Syrische nationaliteit. Hij is in 2018 vertrokken naar Turkije om te kunnen studeren en om de dienstplicht te ontlopen en verblijft sindsdien in dat land.
4.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat tussen hem en referent niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De staatssecretaris heeft ook getoetst of er tussen eiser en zijn ouders sprake is van familie- of gezinsleven. De staatssecretaris heeft hierover geconcludeerd dat eiser geen jongvolwassene meer is en het jongvolwassenenbeleid dus niet van toepassing is. Daarnaast is tussen eiser en zijn ouders (ook) niet gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan het jongvolwassenebeleid?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat eiser zich in Turkije moeiteloos en zelfstandig kan handhaven, en dus onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen jongvolwassene (meer) is. Volgens eiser is van zich moeiteloos en zelfstandig handhaven sprake als hij zelfstandig vorm geeft aan zijn leven, [1] maar dat is bij hem niet het geval. Het is op zich juist dat eiser inmiddels geruime tijd noodgedwongen gescheiden van zijn ouders in Turkije woont, omdat hij niet het leger in wilde. Hoewel eiser in Turkije in leven blijft, zijn deze omstandigheden echter onvoldoende om te kunnen stellen dat hij zich moeiteloos en zelfstandig kan handhaven. De staatssecretaris onderkent namelijk niet dat de huidige levensomstandigheden van eiser zodanig basaal zijn, dat zij slechts voldoende zijn om te kunnen overleven. De besluitloosheid van eiser, zijn (financiële) afhankelijkheid van familieleden, zijn onvermogen om een baan te behouden, het zwichten voor discriminatie in Turkije, het niet studeren en het gebrek aan vooruitgang laten zien dat eiser nog niet in staat is om zich zelfstandig en moeiteloos te handhaven. De ouders van eiser zijn daar nog te veel voor aanwezig in zijn leven. Zijn ouders maken op afstand nog steeds grote keuzes voor hem en geven vorm aan zijn leven. [2] De staatssecretaris werpt daarbij ten onrechte tegen dat tegenstrijdig zou zijn verklaard over bij wie en met wie eiser de afgelopen tijd heeft samengewoond. De staatssecretaris gaat hiermee voorbij aan het feit dat het uiteindelijk van belang is dat eiser noodgedwongen Syrië heeft verlaten en in Turkije bij anderen heeft verbleven. Hoe dat precies is gegaan en bij of met wie eiser heeft verbleven, is niet relevant. Het valt ook niet in te zien waarom de staatssecretaris aan de ene kant niet betwist dat zijn ouders hem financieel onderhouden, terwijl de staatssecretaris aan de andere kant tot de conclusie komt dat hij zich in Turkije moeiteloos en zelfstandig kan handhaven.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser geen jongvolwassene meer is. Hoewel eiser zich in de huidige situatie bevindt door zijn vlucht naar Turkije, heeft eiser ook stappen gezet naar zelfstandigheid en kan hij zich inmiddels moeiteloos en zelfstandig handhaven. Dat de situatie is ontstaan door de (gedwongen) vlucht uit Syrië, maakt dit volgens de staatssecretaris niet anders. Gelet op de leefomstandigheden in Turkije en de lange periode die eiser in Turkije heeft verbleven, stelt de staatssecretaris dat eiser stappen heeft gezet om een zelfstandig leven vorm te geven. Uit de verklaringen van eiser blijkt immers dat hij zijn eigen huishouden weet te runnen en voor zichzelf kan zorgen. De gestelde financiële afhankelijkheid van zijn ouders heeft eiser verder niet onderbouwd. Hierom moet worden aangenomen dat de gezinsband tussen eiser en zijn ouders is verbroken. Verder stelt de staatssecretaris dat wisselende verklaringen zijn afgelegd met betrekking tot de woonsituatie van eiser in Turkije. Referent heeft verklaard dat eiser bij zijn broer [naam 2] heeft gewoond, terwijl eiser zelf heeft verklaard dat hij bij een vriend woonde in Turkije en dus niet bij [naam 2]. Ook de moeder van eiser heeft verklaard dat eiser naar een vriend van hem ging, om te studeren en om te vluchten van het leger.
5.2.
Het betoog van eiser slaagt. De staatssecretaris mag aannemen dat de gezinsband verbroken is als het meerderjarig kind zelfstandig is gaan wonen en er op het moment van de mvv-aanvraag in is geslaagd zijn leven zelfstandig vorm te geven. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt niet dat de staatssecretaris, in het geval een meerderjarig kind noodgedwongen zelfstandig woont, alleen mag aannemen dat een gezinsband is verbroken, als hij zich op het standpunt stelt dat het meerderjarig kind zich zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven. Er kunnen zich ook andere omstandigheden voordoen, waaruit de staatssecretaris kan afleiden dat een gezinsband, ondanks een noodgedwongen vertrek, is verbroken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als het meerderjarig kind, na het noodgedwongen vertrek, langdurig geen contact heeft gehad met de referent, zonder dat zij pogingen hebben gedaan om dit contact te herstellen. De staatssecretaris mag aannemen dat de gezinsband verbroken is als het meerderjarig kind zelfstandig is gaan wonen en er ten tijde van de mvv-aanvraag in is geslaagd zijn leven zelfstandig vorm te geven. Hieraan is niet voldaan als een meerderjarig kind slechts noodgedwongen de noodzakelijke stappen heeft ondernomen om zichzelf staande te kunnen houden. [3]
5.2.1.
De staatssecretaris heeft zijn standpunt in dit geval voornamelijk gebaseerd op het feit dat eiser zich tot nu toe heeft weten te redden in Turkije en een eigen huishouden heeft. Hiermee heeft hij echter, in het licht van voornoemde rechtspraak, onvoldoende gemotiveerd dat de gezinsband is verbroken. De staatssecretaris heeft namelijk niet toereikend gemotiveerd waarom het gegeven dat eiser sinds een aantal jaren in Turkije leeft en daar een eigen huishouden heeft, niet moet worden gekwalificeerd als slechts een noodgedwongen, noodzakelijke stap die eiser heeft gezet. Het was immers niet de vrijwillige keuze van eiser om gescheiden te leven van zijn ouders en overige familieleden. Eiser stelt verder in Turkije niet te werken of te studeren en financieel te worden ondersteund door zijn ouders. De door eiser beschreven levensomstandigheden geven geen blijk van het zetten van daadwerkelijke stappen naar zelfstandigheid, anders dan door noodzaak ingegeven. De situatie waarin eiser zich stelt te bevinden, geeft eerder blijk van een gebrek aan vooruitgang en een onvermogen om zelfstandig vorm te geven aan zijn leven. In het bestreden besluit is onvoldoende inzichtelijk gemaakt uit welke omstandigheden de staatssecretaris, ondanks het noodgedwongen vertrek van eiser, heeft kunnen afleiden dat de gezinsband is verbroken. De staatssecretaris heeft daarom onvoldoende gemotiveerd waarom eiser geen jongvolwassene is in de zin van het jongvolwassenenbeleid. Dat er wisselend is verklaard over de woonsituatie van eiser, mag de staatssecretaris op zichzelf genomen wel tegenwerpen. De staatssecretaris mag immers verwachten dat eenduidig wordt verklaard bij of met wie eiser na zijn vlucht heeft gewoond. Deze enkele tegenwerping weegt echter niet zonder meer op tegen het hiervoor geconstateerde motiveringsgebrek van de staatssecretaris over de vraag of eiser zich moeiteloos en zelfstandigheid kan handhaven.
Had de staatssecretaris eiser in bezwaar moet horen?
6. Eiser stelt verder dat de staatssecretaris hem ten onrechte niet in de bezwaarprocedure heeft gehoord. Het was niet op voorhand duidelijk dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit, [4] omdat eiser gemotiveerd heeft betwist dat hij niet valt onder het jongvolwassenenbeleid en daarom onduidelijkheid bestond over de vraag of eiser als jongvolwassene kan worden aangemerkt. Daarnaast is het gehoor uit de aanvraagfase een jaar geleden afgenomen, terwijl de staatssecretaris moet beoordelen hoe de situatie van eiser op het moment van het bestreden besluit is. In een jaar tijd kan veel veranderen, en ook daarom was het noodzakelijk om hem en referent over het bezwaar te horen.
6.1.
Dit betoog van eiser slaagt ook. De staatssecretaris mag van horen afzien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. [5] Deze bepaling mag de staatssecretaris enkel toepassen indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [6] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het geval van eiser niet mogen afzien van het horen in bezwaar. De staatssecretaris heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat op voorhand duidelijk was dat hetgeen eiser in bezwaar naar voren zou brengen niet zou leiden tot een ander besluit. De rechtbank volgt eiser, zoals hiervoor is overwogen, in zijn stelling dat het onduidelijk is of eiser zich zelfstandig en moeiteloos kan handhaven, of dat er sprake is van een noodzakelijke en noodgedwongen stap die door eiser is gezet. Beantwoording van deze vragen zijn sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft eiser in bezwaar een toelichting op zijn feitelijke situatie in Turkije naar voren gebracht. Het had op de weg van de staatssecretaris gelegen om, mede gelet op het tijdsverloop sinds het gehoor voorafgaand aan het primair besluit, eiser over deze feitelijke situatie te horen. De stelling dat eiser ter voorbereiding van het primair besluit wel is gehoord, is daartoe onvoldoende. Op basis van het gehoor van 27 december 2022 kan de staatssecretaris immers niet de situatie van eiser op het moment van het bestreden besluit beoordelen.
Had de staatssecretaris een dwangsom moeten vaststellen?
7. Eiser betoogt dat gelet op het motiveringsgebrek en de schending van de hoorplicht de staatssecretaris het bezwaar niet kennelijk ongegrond mocht verklaren. Daarom had hij een dwangsom moeten vaststellen omdat hij te laat op het bezwaar heeft beslist.
7.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld in de overwegingen 5.2 en 6.2, heeft de staatssecretaris het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Eiser stelt daarom terecht dat de staatssecretaris de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking had moeten vaststellen binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. [7] De staatssecretaris heeft de hoogte van de dwangsom ten onrechte niet vastgesteld. De rechtbank zal dit alsnog doen. Vast staat dat de staatsecretaris niet tijdig heeft beslist, dat hij tijdig en op juiste wijze in gebreke is gesteld en dat de staatssecretaris bij het nemen van het bestreden besluit meer dan 42 dagen in gebreke was. De staatsecretaris is de op grond van artikel 4:17 van de Awb maximaal verschuldigde dwangsom van € 1.442, - aan eiser verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond, omdat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen jongvolwassene in de zin van het jongvolwassenenbeleid is en eiser ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de staatssecretaris eiser zal moeten horen en aan de hand van wat in bezwaar is aangevoerd en op de hoorzitting is besproken het bezwaar van eiser opnieuw zal moeten beoordelen. Ook is ten onrechte geen dwangsom toegekend wegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van eiser.
8.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.750, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • stelt de hoogte van de door de staatssecretaris aan eiser verschuldigde dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar vast op een bedrag van € 1.442;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 13 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1417.
2.Ter illustratie verwijst eiser naar: Rb. Den Haag (zp. Den Haag) 19 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:7439 en Rb. Den Haag (zp. Zwolle) 28 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12698.
3.ABRvS 13 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1417.
4.Eiser wijst op ABRvS 10 december 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG6402.
5.Dat volgt uit artikel 7:2 en 7:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
6.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
7.Zie artikel 4:17 en 4:18 van de Awb.