In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 22 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiser, een jongvolwassene met de Syrische nationaliteit, had een aanvraag ingediend om bij zijn broer in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen, met de argumentatie dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn broer bestond en dat eiser niet meer als jongvolwassene kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 3 april 2024 behandeld, waarbij zowel de referent als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Eiser heeft betoogd dat hij zich in Turkije niet zelfstandig kan handhaven en dat zijn situatie daar niet wijst op zelfstandigheid, maar op een noodgedwongen bestaan. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat de gezinsband tussen eiser en zijn ouders verbroken is, en dat hij eiser niet in de bezwaarprocedure heeft gehoord, wat een schending van de hoorplicht inhoudt.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij eiser opnieuw moet horen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 1.442 wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiser. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 1.750. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering en het horen van betrokkenen in bestuursrechtelijke procedures.