In deze zaak heeft eiser, een asielzoeker, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 11 november 2022 ingediend, en volgens de wet moest verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit nemen. Verweerder heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd onder toepassing van de WBV 2022/22. Eiser heeft verweerder op 12 februari 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, waardoor het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank heeft verweerder een termijn van acht weken gegeven om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag, rekening houdend met het belang van eiser en de noodzaak voor verweerder om zorgvuldig te kunnen besluiten. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 27 mei 2024, waarbij het beroep gegrond is verklaard en verweerder is opgedragen om binnen acht weken een besluit bekend te maken. Als verweerder dit niet doet, moet hij de opgelegde dwangsom betalen. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier A.W. van Eerden.