ECLI:NL:RBDHA:2024:8533
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugkeerbesluit Irak; geen rechtmatig verblijf en grondslag is juist
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Irakese nationaliteit heeft, was eerder in Duitsland en werd op 4 januari 2023 aan Nederland overgedragen in het kader van een strafrechtelijk overleveringsverzoek. Hij werd in Nederland in detentie geplaatst en had een strafblad met ernstige beschuldigingen. Op 10 februari 2023 werd hem een terugkeerbesluit opgelegd, waartegen hij beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 11 april 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit terecht was opgelegd. Eiser had geen rechtmatig verblijf in Nederland op het moment van de oplegging van het besluit, omdat hij niet op de juiste wijze het land was binnengekomen en geen geldige documenten had. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat hij rechtmatig verblijf had omdat hij een asielaanvraag had ingediend, aangezien deze aanvraag pas na de oplegging van het terugkeerbesluit was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op grond van de Vreemdelingenwet verplicht was om het terugkeerbesluit op te leggen.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de intrekking van het inreisverbod door verweerder geen invloed had op de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het inreisverbod niet-ontvankelijk, omdat eiser zijn doel op dat punt had bereikt. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van proceskosten aan eiser, omdat het inreisverbod was ingetrokken. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.