In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 29 augustus 2023, waarin haar tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, werd beëindigd. Echter, op 27 februari 2024 heeft de staatssecretaris het bestreden besluit ingetrokken. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is wegens gebrek aan procesbelang, aangezien eiseres niet heeft gereageerd op de vraag of zij haar beroep wilde handhaven na de intrekking van het besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen zitting nodig was, omdat de uitkomst van de zaak op voorhand buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank heeft ook verweerder veroordeeld in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt, vastgesteld op € 875, voor rechtsbijstand verleend door een derde. Deze kosten zijn berekend op basis van de Bpb-regels, waarbij een punt voor het indienen van het beroepschrift is gewaardeerd op € 875, vermenigvuldigd met een wegingsfactor van 1.
De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Eiseres heeft de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.