ECLI:NL:RBDHA:2024:8647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL23.28412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde tijdelijke bescherming op basis van Richtlijn 2001/55/EG; beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. Y.E. Verkouter, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn 2001/55/EG zou eindigen. Dit besluit werd op 28 februari 2024 door de staatssecretaris ingetrokken, maar eiser handhaafde zijn beroep en vroeg om een voorlopige voorziening om zijn tijdelijke bescherming te behouden tijdens de behandeling van het beroep.

De voorzieningenrechter had op 1 maart 2024 het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst. De rechtbank heeft vervolgens de zaak zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de uitkomst kennelijk vaststond. Eiser stelde dat hij nog belang had bij het beroep, ondanks het intrekken van het besluit, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet kon worden gevolgd. De rechtbank concludeerde dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was wegens gebrek aan procesbelang.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten die eiser heeft gemaakt, vastgesteld op € 875 voor rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28412

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In het besluit van 21 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG eindigt.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij brief van 28 februari 2024 heeft verweerder meegedeeld dat hij het bestreden besluit heeft ingetrokken.
Eiser heeft vervolgens meegedeeld dat hij het beroep handhaaft. Eiser heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat hij tijdens de behandeling van het beroep zijn tijdelijke bescherming behoudt (zaaknummer NL24.7925).
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 1 maart 2024 het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en heeft daarbij het bestreden besluit geschorst totdat uitspraak is gedaan op het beroep.
De rechtbank doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

1. Er kan op een beroep worden beslist zonder een zitting te houden als sprake is van een kennelijke uitkomst. Dat betekent dat de uitkomst op voorhand buiten redelijke twijfel staat. Dit staat in artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. Deze situatie doet zich hier voor gelet op het volgende.
2. Eiser voert aan dat hij nog een belang heeft bij het voortzetten van dit beroep, ondanks dat het bestreden besluit waarop dit beroep betrekking heeft door verweerder is ingetrokken. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft echter in de uitspraak van 16 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5415, al geoordeeld dat dit niet kan worden gevolgd.
3. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang.
4. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:32, volgt dat het beroep op het moment van instellen terecht was. Daarom veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van
€ 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.