In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn 2001/55/EG werd beëindigd. Dit besluit werd op 1 februari 2024 door de staatssecretaris ingetrokken. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat de uitkomst kennelijk vaststond.
De rechtbank heeft eiseres gevraagd of zij haar beroep wilde handhaven, maar zij heeft hierop niet gereageerd. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat eiseres geen procesbelang meer had bij het voortzetten van het beroep tegen het ingetrokken besluit. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang. Desondanks oordeelde de rechtbank dat het beroep op het moment van instellen terecht was, en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten die eiseres had gemaakt. Deze kosten werden vastgesteld op € 875, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan door rechter M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier N.A. D’Hoore, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.