In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de herziening van de bijstandsuitkering van eiseres, die woonachtig is in Den Haag. De rechtbank behandelt de zaak onder zaaknummer SGR 21/8317. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, die haar bijstandsuitkering had herzien en terugvorderingen had ingesteld. De rechtbank had eerder op 29 juni 2023 een zitting gehouden en op 14 december 2023 een tussenuitspraak gedaan, waarin het college werd opgedragen om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft hierop gereageerd met een nieuw besluit op 5 februari 2024, waarin het bezwaar van eiseres tegen een deel van de terugvordering gegrond werd verklaard, maar de intrekking en beëindiging van de bijstandsuitkering werden gehandhaafd.
De rechtbank oordeelt dat het college het gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Eiseres had ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met elf maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,-. Daarnaast wordt het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.750,- bedragen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.