In deze zaak heeft eiser op 15 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 16 januari 2024 een ingebrekestelling ontvangen van eiser, die op 17 januari 2024 is bevestigd. Eiser heeft vervolgens op 2 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 18 april 2024 besloten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is verstreken en dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Aangezien er meer dan twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling, is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met een uiterlijke termijn van 9 september 2024.
Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.