ECLI:NL:RBDHA:2024:8873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL24.3941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 15 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de staatssecretaris op 17 januari 2024 in gebreke gesteld, waarna hij op 2 februari 2024 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 18 april 2024 besloten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is verstreken en dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Gezien het feit dat er meer dan twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling, is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met een uiterlijke termijn van 9 september 2024.

Daarnaast heeft de rechtbank een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3941

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

1. Eiser heeft op 15 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij brief van 17 januari 2024, door de staatssecretaris ontvangen op 18 januari 2024, heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 2 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
3. De rechtbank heeft op 18 april 2024 partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Eiser heeft op 23 april 2024 gereageerd dat hij akkoord gaat met het doen van uitspraak zonder zitting. De staatssecretaris heeft niet gereageerd. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Overwegingen

4. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
5. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
6. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken, dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
7. Het beroep is daarom gegrond.
8. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. [1]
9. In de uitspraak van 8 juli 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht. [2] De rechtbank ziet in dit geval aanleiding van dit model af te wijken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Als in de onderhavige procedure een beslistermijn van 16 weken wordt opgelegd, eindigt deze termijn na de uit de Procedurerichtlijn voortvloeiende uiterlijke beslistermijn van 21 maanden. [3] De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, toepassing van het 8+8-wekenmodel leidt tot overschrijding van die bovengrens van 21 maanden, in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel moet worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de staatssecretaris in zo’n geval uiterlijk 8 weken na het einde van de termijn van 21 maanden op de asielaanvraag moet beslissen. Dat is op 9 september 2024. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. De rechtbank acht de nadere termijn zodanig dat deze noch onnodig lang noch onrealistisch kort is.
10. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
11. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om uiterlijk op 9 september 2024 alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353.
3.Artikel 31, vijfde lid van de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013).