ECLI:NL:RBDHA:2024:8957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL23.7050
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vrijwillige uitreis naar Libanon

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Libanese nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 12 juni 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze aanvraag is door de staatssecretaris op 28 februari 2023 afgewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar de rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van nadere besluitvorming van de staatssecretaris over een nieuw ingebracht asielmotief inzake de gestelde afvalligheid van zijn minderjarige kind.

Op 19 januari 2024 heeft eiser, samen met zijn minderjarige kind, vrijwillig het land verlaten met ondersteuning van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). De staatssecretaris heeft op 22 januari 2024 bevestigd dat eiser en zijn kind Nederland vrijwillig hebben verlaten. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of eiser nog procesbelang heeft bij de beroepsprocedure. Gezien de ondertekening van de vertrekverklaring door eiser, waarin hij verklaart dat hij Nederland vrijwillig verlaat en dat hij instemt met het beëindigen van openstaande procedures, concludeert de rechtbank dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn asielaanvraag.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7050

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
mede namens zijn minderjarige kind

[eiser 2] ,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatsecretaris

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser en [eiser 2] hebben beide de Libanese nationaliteit en zijn geboren op [geboortedatum] , respectievelijk [geboortedatum] . Eiser heeft op 12 juni 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
De afwijzende beschikking van 30 juni 2021 is ingetrokken bij brief van 30 maart 2022.
De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 februari 2023 in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft gereageerd op het verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met het beroep van de meerderjarige zoon van eiser ( [naam] NL23.8161) op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, bijgestaan door de gemachtigde. Ook is een tolk verschenen.
De staatssecretaris is vertegenwoordigd door de gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst , in afwachting van nadere besluitvorming van de staatssecretaris over een tijdens het beroep nieuw ingebracht asielmotief inzake de gestelde afvalligheid van [eiser 2] .
1.3.
Op 25 mei 2023 heeft de staatssecretaris aanvullend verweer ingediend. Eiser heeft op 15 juni 2023 gereageerd.
1.4.
Bij besluit van 5 oktober 2023 heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit genomen inzake de gestelde afvalligheid van [eiser 2] . De staatssecretaris heeft de afwijzing van de asielaanvragen in stand gelaten.
1.5.
Bij brief van 25 januari 2024 heeft de staatssecretaris een vertrekverklaring van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) van 22 januari 2024 ingediend. Daaruit blijkt dat eiser en [eiser 2] vrijwillig zijn vertrokken naar het land van herkomst op
19 januari 2024.
1.6.
De gemachtigde van eisers heeft op 1 februari 2024 desgevraagd laten weten dat hij nog contact onderhoudt met eisers, dat zij nog procesbelang hebben bij het onderhavige beroep, en dat zij voornemens zijn om terug te keren naar Nederland.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep verder behandeld op een nadere zitting van 6 maart 2024. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Tevens is [naam] , met een tolk, verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eisers om een asielvergunning voor bepaalde tijd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep niet-ontvankelijk
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De staatssecretaris heeft op 22 januari 2024 bericht dat eiser en [eiser 2] op 19 januari 2024 met ondersteuning van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) zijn vertrokken naar het land van herkomst. Hieraan is een door eiser ondertekende vertrekverklaring gehecht, waarin hij te kennen geeft dat hij Nederland vrijwillig verlaat en dat hij ermee instemt dat nog openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel worden beëindigd en/of de verblijfsvergunning wordt ingetrokken. Deze verklaring geldt ook voor alle gezinsleden die in de ondertekende vertrekverklaring worden genoemd. Eiser heeft er eveneens voor getekend dat hij de inhoud van deze verklaring volledig heeft begrepen.
5. Gelet op het vorenstaande dient de rechtbank te beoordelen of eiser nog procesbelang heeft bij de onderhavige beroepsprocedure.
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) blijkt dat een vreemdeling in een geval als het onderhavige geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank wijst daartoe op vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2017 [1] . Gesteld noch gebleken is dat eiser in dit geval de vertrekverklaring niet vrijwillig of zonder kennis van inhoud heeft ondertekend.
De Afdeling heeft eerder overwogen dat de ondertekening van de vertrekverklaring geen ruimte laat voor het aanvaarden van een tegenovergesteld standpunt na vertrek naar het land van herkomst (vergelijk de Afdelingsuitspraak van 25 oktober 2016 [2] ).
7. Op grond van het vorenstaande leidt de rechtbank uit de vertrekverklaring, in combinatie met het feit dat eiser op 19 januari 2024 vrijwillig is teruggekeerd naar Libanon, af dat eiser in Nederland geen aanspraak meer wenst te maken op een asielvergunning. Gelet hierop heeft hij geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag. Het beroep zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een procesbelang. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.