ECLI:NL:RBDHA:2024:898

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
NL23.27479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op basis van artikel 8 EVRM en mvv-vereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 26 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, een Marokkaanse nationaliteitdrager, had zijn aanvraag ingediend op 2 juni 2023, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaarschrift ongegrond en wees de aanvraag af, omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).

De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was. Eiser voerde aan dat hij niet voldoende tijd had gekregen om zijn aanvraag compleet te maken en dat hij niet was gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag af te wijzen, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning.

Eiser stelde dat zijn uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM, omdat dit zijn gezinsleven zou verstoren. De rechtbank oordeelde echter dat er geen te eerbiedigen gezinsleven was tussen eiser en zijn familieleden in Nederland. De staatssecretaris had ook de belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen, waarbij zijn strafblad en eerdere detentieperiodes in aanmerking werden genomen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser had laten uitvallen en dat de aanvraag terecht was afgewezen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en het afwijzen van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27479

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: (mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met “privéleven conform artikel 8 EVRM”.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 22 juni 2023 niet in behandeling genomen. Met het bestreden besluit op bezwaar van 1 september 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag alsnog inhoudelijk beoordeeld, het bezwaarschrift ongegrond verklaard en de aanvraag afgewezen omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
2. De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1969. Hij beschikte tot 29 maart 2017 over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Deze verblijfsvergunning is met terugwerkende kracht ingetrokken per 1 maart 2013. Op 2 juni 2023 heeft eiser de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend. Eiser doet een beroep op vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiser stelt dat hij vrijgesteld moet worden van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM [1] en de hardheidsclausule. [2]

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Herhaalde gronden uit het bezwaarschrift
6. Eiser heeft drie beroepsgronden aangevoerd die hij ook in bezwaar al naar voren heeft gebracht. Hij voert allereerst aan dat de staatssecretaris geen redelijke termijn heeft geboden om te reageren op het voornemen om de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen omdat er stukken zouden ontbreken. Ook voert eiser aan dat de staatssecretaris zijn aanvraag onterecht niet in behandeling heeft genomen nu hij alle benodigde gegevens en stukken heeft overgelegd. Verder voert eiser aan dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden door hem niet te horen in de bezwaarprocedure.
6.1.
Dat eiser geen redelijke termijn zou zijn geboden om zijn aanvraag compleet te maken heeft eiser ook al aangevoerd in zijn bezwaarschrift. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft daarin aanleiding gezien tot het treffen van een voorlopige voorziening. [3] De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit alsnog inhoudelijk op de aanvraag van eiser beslist. De beroepsgrond kan daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
6.2.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser op 31 augustus 2023 is gehoord in bezwaar. De beroepsgrond dat hij ten onrechte niet zou zijn gehoord, mist dan ook feitelijke grondslag. Datzelfde geldt voor de beroepsgrond dat de aanvraag onterecht niet in behandeling is genomen. Met het bestreden besluit is immers wel op de aanvraag van eiser beslist. De beroepsgronden slagen niet.
Moest de staatssecretaris eiser op grond van artikel 8 van het EVRM vrijstelling van het mvv-vereiste verlenen?
7. Eiser is van mening dat hem een vrijstelling van het mvv-vereiste verleend had moeten worden omdat zijn uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. Eiser doet zowel een beroep op bescherming van zijn gezinsleven als van zijn privéleven. Deze worden hieronder afzonderlijk besproken.
Gezinsleven
7.1.
Eiser voert aan dat als hij naar Marokko zal moeten terugkeren dit het gezinsleven met zijn moeder, zijn broers en zussen en nichtjes en neefjes zal verstoren. Dit is in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eiser stelt dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiser woont bij zijn moeder en wordt door zijn familieleden financieel en sociaal onderhouden. Door zijn licht verstandelijke beperking kan hij zich niet zonder zijn familie redden. Hij heeft een hechte band met zijn familieleden en die zal negatief worden beïnvloed door een vertrek naar Marokko. Eiser voert aan dat het belang van hem om zijn gezinsleven uit te kunnen oefenen zwaarder weegt dan het belang van de Nederlandse staat om hem geen verblijfsvergunning te verlenen.
7.1.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat er geen te eerbiedigen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM is tussen eiser en zijn moeder, broers en zussen. De staatssecretaris heeft bij de besluitvorming betrokken dat eiser bij zijn moeder woont, boodschappen voor haar doet en helpt in het huishouden. De staatssecretaris heeft echter terecht opgemerkt dat de moeder van eiser ook andere kinderen in Nederland heeft, die haar ook kunnen helpen en voor haar kunnen zorgen. Ook heeft de staatssecretaris terecht meegenomen dat eiser geruime tijd in strafrechtelijke detentie en vreemdelingenbewaring heeft verbleven waardoor hij niet bij zijn moeder woonde. Bij de beoordeling van de relatie tussen eiser en zijn broers en zussen heeft de staatssecretaris terecht meegewogen dat eiser niet bij zijn broers en zussen woont. De stelling dat eiser financieel onderhouden wordt door zijn familieleden heeft hij niet onderbouwd met stukken. De staatssecretaris heeft daarom terecht aangenomen dat er geen familie- of gezinsleven bestaat tussen eiser enerzijds en zijn moeder en broers en zussen anderzijds.
Belangenafweging
7.2.
Ook als er geen beschermenswaardig gezinsleven wordt aangenomen, is de staatssecretaris gehouden een belangenafweging te maken waarin alle relevante feiten en omstandigheden moeten worden betrokken. [4]
7.2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatsecretaris niet ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen. De staatssecretaris heeft meegewogen dat het in het belang van eiser is om zijn familieleven in Nederland uit te oefenen. De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris inzake de aspecten die in het nadeel van eiser zijn meegewogen. De staatssecretaris heeft terecht in het nadeel van eiser meegewogen dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning. Ook heeft de staatssecretaris in het nadeel van eiser mogen meewegen dat het familieleven buiten Nederland kan worden voortgezet omdat van objectieve of subjectieve belemmeringen om het familieleven buiten Nederland voort te zetten niet is gebleken. De staatssecretaris heeft terecht in het nadeel van eiser laten meewegen dat eiser tot zijn elfde levensjaar in Marokko heeft gewoond en er de taal en cultuur kent. Zoals hiervoor is overwogen heeft de staatssecretaris zich volgens de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser volledig afhankelijk is van zijn familie in Nederland of dat invulling aan het gezinsleven op afstand niet kan worden gegeven. De staatssecretaris heeft dit terecht in het nadeel van eiser meegewogen. De gestelde verstandelijke beperking heeft de staatssecretaris beoordeeld onder privéleven en daar heeft de staatssecretaris terecht geoordeeld dat daar geen gewicht aan wordt toegekend omdat de verklaringen van eiser over het genoemde IQ waarschijnlijk niet valide zijn. De relevantie van de gestelde beperking is verder ook niet geconcretiseerd of onderbouwd. Daarom kan aan de gestelde verstandelijke beperking ook in het kader van het gezinsleven geen gewicht worden toegekend. De staatssecretaris heeft ook niet ten onrechte zwaar gewicht toegekend aan het zeer omvangrijke strafblad van eiser, waaruit onder meer blijkt dat hij tweemaal is geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD). Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de staatssecretaris de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen.
Privéleven
7.3.
Eiser voert aan dat als hij naar Marokko zal moeten terugkeren dit zijn privéleven ernstig zal verstoren. Dit is in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eiser weet niks van Marokko en heeft geen enkele band met het land. Eiser heeft daarentegen wel sterke banden met Nederland; hij is hier opgegroeid en heeft vanaf zijn elfde in Nederland gewoond.
7.3.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de belangenafweging in het kader van het privéleven in het nadeel van eiser uitvalt. Daarbij is in het voordeel van eiser meegewogen dat sprake is van een lange verblijfsduur in Nederland, maar is daarbij ook in het nadeel van eiser meegewogen dat hij geen substantieel arbeidsverleden heeft, dat hij een 38 pagina’s tellend strafblad heeft opgebouwd en hij meer dan tien jaar van zijn leven in gevangenissen heeft doorgebracht. Ook na de opgelegde ISD-maatregelen is eiser veroordeeld en dat weegt de staatssecretaris mee in het nadeel van eiser. De staatssecretaris heeft ten aanzien van de gestelde verstandelijke beperking er op gewezen dat deze bij de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser aan de orde is gesteld en niet aan intrekking in de weg heeft gestaan en dat de gestelde IQ-score waarschijnlijk niet valide is. De gestelde verstandelijke beperking en de gevolgen daarvan zijn verder niet onderbouwd, zodat de staatssecretaris daaraan in de belangenafweging terecht geen gewicht heeft toegekend. Gelet op het bovenstaande heeft de staatssecretaris de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen. Bovendien heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat er banden van eiser met Marokko zijn die maken dat hij daar een zelfstandig bestaan kan opbouwen.
Moet de staatssecretaris op grond van de hardheidsclausule vrijstelling van het mvv-vereiste verlenen?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem ten onrechte niet heeft vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. [5] Het tegenwerpen van het mvv-vereiste getuigt in zijn geval van een onevenredige hardheid.
8.1.
Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat de hardheidsclausule zo moet worden uitgelegd dat de staatssecretaris in bepaalde gevallen de omstandigheid dat een vreemdeling aan alle materiële vereisten voldoet moet betrekken in zijn beoordeling of die vreemdeling in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. [6] Dergelijke gevallen zullen zich voordoen wanneer een vreemdeling bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden aanvoert, die wellicht op zichzelf genomen niet voldoende zijn voor vrijstelling van het mvv-vereiste, maar in combinatie met de omstandigheid dat die vreemdeling aan alle materiële vereisten voldoet er wel toe kunnen leiden dat het verder zou gaan dan noodzakelijk indien de staatssecretaris vast zou houden aan het mvv-vereiste.
8.2.
Eiser heeft geen bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden in voormelde zin aangevoerd. De staatssecretaris heeft daarom geen grond hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen.
Is het niet in behandeling nemen van de aanvraag van eiser een onrechtmatige beperking van de uitoefening van het Unieburgerschap?
9. Eiser voert aan dat als hem een verblijfsvergunning geweigerd wordt dit een onrechtmatige beperking van de effectieve uitvoering van het Unieburgerschap oplevert.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft de beroepsgrond niet onderbouwd en is geen Unieburger.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het afwijzen van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze vrijstelling staat in artikel 3.71, tweede lid, onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.De hardheidsclausule staat in artikel 3:71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem 4 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12271.
4.ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
5.De uitzondering staat in artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
6.ABRvS 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001.