ECLI:NL:RBDHA:2024:9021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen de voortduren van de maatregel van bewaring beoordeeld. De maatregel van bewaring was opgelegd op 3 mei 2024 en opgeheven op 29 mei 2024. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Pater, stelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzetting en dat zij detentieongeschikt is. De rechtbank heeft eerder op 21 mei 2024 een uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel tot dat moment.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld, aangezien er een vluchtaanvraag is verzonden en de staatssecretaris tijdig de vluchtgegevens heeft ontvangen. Eiseres heeft echter geen gebruik gemaakt van de aangeboden vlucht omdat zij een asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat eiseres detentieongeschikt is, aangezien zij niet heeft aangetoond dat de medische zorg in detentie niet toereikend is of dat haar gezondheid in detentie is verslechterd.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van griffier J. de Graaf. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 3 mei 2024 en opgeheven op 29 mei 2024.
2. De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 21 mei 2024. [1]
3. De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiseres heeft hierop gereageerd.
4. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 3 juni 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de maatregel van bewaring tot 29 mei 2024 rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
6. Het beroep is ongegrond. De tot 29 mei 2024 opgelegde maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
7. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2] Omdat de maatregel is opgeheven op 29 mei 2024 beoordeelt de rechtbank in dit geval slechts de rechtmatigheid van de maatregel tot deze datum.
7.1.
Uit de uitspraak van 21 mei 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 14 mei 2024) tot de opheffing op
29 mei 2024 rechtmatig is.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
8. Volgens eiseres blijkt uit de voortgangsrapportage dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de staatssecretaris op 8 mei 2024 een vluchtaanvraag heeft verzonden en dat zowel een medische escort als een escort van de Kmar nodig was. De definitieve vluchtgegevens voor een vlucht naar Suriname op 29 mei 2024 heeft de staatssecretaris op 24 mei 2024 ontvangen. Eiseres heeft van deze vlucht geen gebruik gemaakt omdat zij een asielaanvraag heeft ingediend, wat voor de staatssecretaris aanleiding is geweest om de maatregel van bewaring op heffen op 29 mei 2024. De rechtbank is van oordeel dat hiermee niet gesteld kan worden dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiseres.
Detentieongeschikt en lichter middel.
9. Eiseres stelt dat zij detentieongeschikt lijkt te zijn. Zij heeft een verklaring bijgevoegd van een medewerker van de commissie van toezicht, die op 24 mei 2024 (21:14 uur) aangeeft dat zij zich zorgen maakt om de mentale toestand van eiseres. De medewerker geeft verder aan dat zij de medische dienst heeft gemaild met de vraag over signalering bij detentieschade die mevrouw lijkt op te lopen door de inbewaringstelling. De staatssecretaris had hierin aanleiding moeten zien om te onderzoeken of volstaan kon worden met het toepassen van een lichter middel, aldus eiseres.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat eiseres in dit beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van detentieongeschiktheid. De rechtbank leidt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 april 2019 [3] af dat van detentieongeschiktheid pas sprake is indien vaststaat dat de in detentie beschikbare medische zorg in het geval van de vreemdeling niet toereikend is. Ook kan sprake zijn van detentieongeschiktheid indien is aangetoond dat de vreemdeling niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan of wanneer zijn psychische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg verslechteren. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet met (medische) stukken haar medische problematiek heeft onderbouwd, niet heeft onderbouwd dat de zorgverlening in detentie niet voldoet, dat zij de detentie niet op verantwoorde wijze kan ondergaan, of dat haar gezondheid in detentie is verslechterd.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiseres verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 21 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7583.
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.