ECLI:NL:RBDHA:2024:9161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.13568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Russische eiseres op grond van afvalligheid en verwestering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Russische eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, afkomstig uit Ingoesjetië, diende op 12 januari 2023 een opvolgende aanvraag in, die op 22 maart 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelde het beroep op 24 april 2024, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Staatssecretaris.

De rechtbank concludeert dat de afvalligheid van eiseres, die voortvloeit uit haar leven in Nederland, niet leidt tot een gegronde vrees voor vervolging of een risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de afvalligheid van eiseres geen wezenlijk deel uitmaakt van haar religieuze identiteit. Eiseres kan zich naar verwachting aanpassen aan de heersende normen in Rusland.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de verwestering van eiseres, die voornamelijk het gevolg is van haar verblijf in Nederland, niet voortkomt uit een godsdienstige of politieke overtuiging. De rechtbank bevestigt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verwestering van eiseres niet leidt tot een gegronde vrees voor vervolging of een risico op schending van artikel 3 EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de aanvraag af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.13568
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. P. Jans).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag.
Eiseres heeft op 12 januari 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 22 maart 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep (Nl24.13569), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. C.T.W van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Het asielrelaas

1. Eiseres heeft de Russische nationaliteit en is afkomstig uit Ingoesjetië, een deelrepubliek van de Russische Federatie. Eiseres heeft op 12 januari 2023 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Op het aanvraagformulier heeft eiseres aangegeven opnieuw asiel aan te vragen omdat zij afvallig en verwesterd is.

Het bestreden besluit

2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
3. Identiteit, nationaliteit en herkomst
4. Afvalligheid van de islam
5. Verwestering
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de elementen 1,2 en 3 geloofwaardig zijn, maar dat eiseres geen vluchteling is zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag.
Uit de verklaringen van eiseres is volgens de staatssecretaris namelijk niet gebleken dat zij een gegronde vrees voor vervolging heeft als gevolg van de (toegedichte) afvalligheid of de verwestering. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiseres daarom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g van de Vw.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Afvalligheid
5. Het geschil tussen partijen ziet op de vraag of eiseres als gevolg van haar afvalligheid in Rusland (Ingoesjetië) heeft te vrezen voor vervolging of een risico loopt op een schending van artikel 3 EVRM.
5.1.
De rechtbank acht in dit kader paragraaf 7.3 van de Werkinstructie 2022/3 van belang. Hierin staat het volgende.
“Het is belangrijk om helder te krijgen om welke situatie het gaat, hoe de vreemdeling zich bij terugkeer zal opstellen en wat het voor de vreemdeling zou betekenen om zich te conformeren aan de heersende religie. Van een vreemdeling die enkel uit desinteresse afvallig is, zich jarenlang heeft geconformeerd aan de heersende normen en het niet deel uitmaakt van zijn (religieuze) identiteit, kan eerder verlangd worden dat hij zich aanpast aan de heersende normen zonder dat er een onhoudbare situatie zou ontstaan dan van een vreemdeling die zich heeft afgewend van een religie en daar sterke ideeën over heeft. In dat laatste geval kan geen terughoudendheid verlangd worden. Het is van belang om te onderzoeken om welke situatie het gaat, hoe iemand zich bij terugkeer zou gedragen, de geloofwaardige uitingen hierbij mee te wegen en te bezien welke beperkingen dit met zich mee zou brengen en welke gevolgen dat zou hebben voor de individuele vreemdeling.”
5.2.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte stelt dat niet is gebleken dat de uiting van de afvalligheid van eiseres een wezenlijk deel vormt van haar (religieuze) identiteit. Uit de verklaringen van eiseres komt naar voren dat de afvalligheid van eiseres een gevolg is van de omstandigheid dat zij voor een groot gedeelte van haar leven in Nederland is opgegroeid. Uit de verklaringen volgt niet dat er sprake is van iemand die zich vanwege een overtuiging heeft afgewend van het geloof. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld de afvalligheid van eiseres geen onderdeel is van haar (religieuze) identiteit. Van eiseres kan daarom worden verwacht dat zij zich in Rusland (Ingoesjetië) kan aanpassen aan de heersende normen.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de afvalligheid van eiseres niet leidt tot een gegronde vrees voor vervolging of een risico op een schending van artikel 3 EVRM.
Verwestering
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat haar verwestering niet leidt tot een gegronde vrees voor vervolging of een risico op een schending van artikel 3 EVRM.
6.1.
In dit kader is het volgende van belang. De hoofdregel is dat een enkele in Nederland ontwikkelde levensstijl niet tot vluchtelingschap kan leiden. Een uitzondering hierop is de situatie waarin de vreemdeling aannemelijk maakt dat de westerse gedragingen een uitingsvorm zijn van een godsdienstige of politieke overtuiging. Een vreemdeling zal die uitzondering tegenover de staatssecretaris aannemelijk moeten maken. Een tweede uitzondering is de situatie waarin de vreemdeling aannemelijk maakt dat haar één van de vervolgingsgronden wordt toegedicht door een actor van vervolging in verband met haar persoonlijke uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken, of waarin een vreemdeling aannemelijk maakt dat zij daardoor in het land van herkomst een risico loopt op een onmenselijke behandeling.1
6.2.
Eiseres heeft het volgende verklaard op de vraag op welke manier haar verwestering zich verhoudt tot haar afvalligheid.
“Het loopt in elkaar over. Ik denk dat het verwesteren er veel mee te maken heeft dat ik afvallig ben geworden. Met Nederland. Ik heb dit van mensen om mij heen overgenomen. Als ik in zo’n land leef, ga ik zelf, zonder het te voelen, dingen overnemen van mensen om mij heen.”2
In de correcties en aanvullingen op het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiseres verklaard dat er sprake is van verwestering op grond van politieke overtuiging, door op te groeien in Nederland.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van eiseres volgt dat haar verwestering voornamelijk het gevolg is van haar verblijf in Nederland en niet voortvloeit uit een godsdienstige of politieke overtuiging. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van persoonlijke uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken. Hieruit volgt dat niet is voldaan aan één van de uitzonderingen op de hoofdregel dat verwestering niet tot vluchtelingschap kan leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de verwestering van eiseres niet leidt tot een gegronde vrees voor vervolging of een risico op een schending van artikel 3 EVRM.

Conclusie en gevolgen

7. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
1. Zie Werkinstructie 2019/1 en ECLI:NL:RVS:2018:3735
2 Pagina 9 van het rapport Gehoor opvolgende aanvraag

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.