ECLI:NL:RBDHA:2024:9191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.17343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Turkse eiser in het kader van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Turkse eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 18 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 14 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, wat inhoudt dat België zijn verdragsverplichtingen nakomt. De eiser heeft niet aangetoond dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in België die een reëel risico op een behandeling in strijd met de mensenrechten met zich meebrengen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de opvangsituatie in België niet zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de asielaanvraag van de eiser terecht buiten behandeling is gesteld. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter M. Eversteijn en is openbaar gemaakt op 27 mei 2024. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.17343
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] , (gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris, (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 april 2024 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland op 13 december 2023 bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek op 19 december 2023 op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening aanvaard.
Is er sprake van een onzorgvuldig voornemen?
5. Eiser stelt dat de staatssecretaris tekort is geschoten in zijn besluitvorming door te volstaan met een standaard voornemen waarin niet is gemotiveerd en niet op de zaak van eiser toegespitst wordt beslist.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de staatssecretaris tekort is geschoten in zijn besluitvorming door te volstaan met een standaard voornemen. De rechtbank overweegt daartoe dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen heeft eiser door middel van het indienen van een zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De staatssecretaris beoordeelt vervolgens alle argumenten uit het aanmeldgehoor en uit de zienswijze in het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het voornemen voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen België verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en ook dat hij geen reden ziet om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Alle door eiser in het aanmeldgehoor gedane verklaringen en de bezwaren in de zienswijze tegen de overdracht zijn kenbaar meegenomen in de motivering van het bestreden besluit. Eiser heeft ook niet toegelicht welke door hem aangedragen omstandigheden niet in de beoordeling zijn meegenomen. Dat niet alle verklaringen van eiser tijdens het aanmeldgehoor kenbaar zijn betrokken bij een voornemen kan op zichzelf niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dat kader op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023.2

Mag de staatssecretaris ten aanzien van België uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

7. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van België niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser vreest bij overdracht voor een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM3 en artikel 4 van het Handvest4, omdat de opvang in België van meerderjarige alleenstaande mannen niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Eiser wijst op de Afdelingsuitspraak van 13 maart 20245, waarin is geoordeeld dat de opvangsituatie in België ernstig is maar niet zodanig dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit terwijl duizenden mannen op een wachtlijst staan die tevens bevroren is, waardoor zij op noodhulp van ngo’s en de daklozenopvang zijn aangewezen. Het is nog onduidelijk hoelang het bevriezen van de wachtlijst zal duren en hoeveel mannen dit zal treffen. De Afdeling erkent de zorgelijke situatie, maar oordeelt toch dat de drempel van zwaarwegendheid uit het arrest Jawo niet wordt gehaald. Eiser meent dat het oordeel zeer discutabel is. Eiser vraagt zich af of een daklozenopvang waar enkel ’s
3 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
nachts opvang wordt geboden voldoet aan de verplichtingen uit de Opvangrichtlijn. Er wordt vooral gewezen op informatie van de Belgische autoriteiten waar toekomstige (nood)opvanguitbereidingsplannen worden aangekondigd. Eiser meent dat, anders dan de Afdeling heeft geoordeeld, sprake is van onverschilligheid van de Belgische autoriteiten. Eiser stelt dat de staatssecretaris de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
8. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er volgens de rechtbank in het algemeen van uitgaan dat België zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts, ingevolge artikel 3, tweede lid,
van de Dublinverordening, afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in België dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan België een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 4 van het Handvest zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo.6
9. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De Afdeling in haar uitspraak van 13 maart 2024 geoordeeld dat ten aanzien van België kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat ook alleenstaande, niet- kwetsbare, meerderjarige mannen kunnen worden overgedragen aan België. De Afdeling heeft daarbij erkend dat sprake is van een tekortkoming in de Belgische opvangsituatie. De enkele schending van opvangverplichtingen is echter onvoldoende voor het oordeel dat voor België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij is van belang dat de asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen, wel gebruik kunnen maken van nood- en daklozenopvang en van medische en juridische voorzieningen terwijl zij op de wachtlijst staan. Verder blijkt uit de berichtgeving overtuigend dat de Belgische autoriteiten zich inzetten om nieuwe reguliere opvangplaatsen te creëren. Bovendien is er geen sprake van een totale opvangstop. Hoewel het opvangsysteem onder grote druk staat, wat tot gevolg heeft dat niet iedere asielzoeker direct toegang tot de reguliere opvang krijgt, betekent dit niet dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, zo oordeelt de Afdeling. De rechtbank volgt het oordeel van de Afdeling dat de staatssecretaris ten aanzien van België uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er is geen sprake van een fundamentele systeemfout die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid bereikt. De stelling van eiser dat hij bij overdracht in een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige situatie terecht komt kan dan ook niet slagen.
10. De rechtbank ziet in de enkele niet onderbouwde vraag van eiser of opvang in een daklozenopvang voldoet aan de verplichtingen uit de Opvangrichtlijn, mede gelet op hetgeen in de voorgaande rechtsoverweging is overwogen, geen nadere beroepsgrond, en zal hier verder niet op ingaan.
11. Indien eiser na de overdracht de gestelde problemen ervaart of vindt
dat België zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover in België te
6 Zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken.
12. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank in de door eiser aangevoerde omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan België. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 mei 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.