In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2024, met zaaknummer SGR 23/4800, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 22 juni 2023, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet voldeed aan de formele eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de indiening van zijn bezwaarschrift. Eiser had zijn bezwaarschrift niet ondertekend, niet gedateerd en het ontbrak aan een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar was gericht. Hierdoor kon de identiteit van de indiener niet worden vastgesteld, wat in strijd is met de vereisten van de Awb.
De rechtbank legt uit dat de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb vereisen dat de indiener van een bezwaar bekend is, en dat het niet mogelijk is om bezwaar te maken namens een onbekend persoon. Eiser had geen gebruik gemaakt van de herstelmogelijkheid die het college hem had geboden om de gebreken in zijn bezwaarschrift te herstellen. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen gelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.