ECLI:NL:RBDHA:2024:9346

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
23/4800
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens gebreken in bezwaarschrift

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2024, met zaaknummer SGR 23/4800, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 22 juni 2023, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet voldeed aan de formele eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de indiening van zijn bezwaarschrift. Eiser had zijn bezwaarschrift niet ondertekend, niet gedateerd en het ontbrak aan een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar was gericht. Hierdoor kon de identiteit van de indiener niet worden vastgesteld, wat in strijd is met de vereisten van de Awb.

De rechtbank legt uit dat de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb vereisen dat de indiener van een bezwaar bekend is, en dat het niet mogelijk is om bezwaar te maken namens een onbekend persoon. Eiser had geen gebruik gemaakt van de herstelmogelijkheid die het college hem had geboden om de gebreken in zijn bezwaarschrift te herstellen. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen gelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4800

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van 22 juni 2023 waarin het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard, en dus niet inhoudelijk is behandeld.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting, omdat het beroep kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk ongegrond is omdat eiser bij de indiening van het bezwaar bij het college niet heeft voldaan aan de formele eisen van artikel 6:5 van de Awb en dat verzuim niet tijdig heeft hersteld. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wat vindt eiser?
3. Eiser is van mening dat het besluit van het college onjuist is. In zijn beroepschrift verwijst eiser tevens naar de IND en DUO en stelt hij dat door de onjuiste besluiten van de IND, DUO en het college zijn leven in gevaar is gebracht.
Wat oordeelt de rechtbank?
4. Artikel 6:5 van de Awb bevat voorschriften over de indiening van een bezwaar. Hierin staat als eis dat het bezwaarschrift wordt ondertekend en ten minste de volgende onderdelen bevat: de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht en de gronden van het bezwaar. Dit laatste houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het besluit. Als dat niet gebeurt, kan het bestuursorgaan na een herstelmogelijkheid het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
5. De rechtbank stelt vast dat het college met het besluit van 22 maart 2023 de bijstandsuitkering van eiser heeft opgeschort met herstelmogelijkheid. Op 29 maart 2023 heeft het college besloten om de bijstandsuitkering in te trekken omdat het verzuim niet is hersteld door eiser binnen de hersteltermijn. Op 31 maart 2023 heeft het college een bezwaarschrift ontvangen. Het geschrift is ondertekend met enkel “ [naam] ”. Op 2 mei 2023 heeft het college eiser een hersteltermijn tot 16 mei 2023 gegeven om het ontbreken van een ondertekening en dagtekening te herstellen. Van de herstelmogelijkheid heeft eiser geen gebruik gemaakt.
6. In beroep stelt de rechtbank vast dat eiser zijn bezwaarschrift niet heeft ondertekend en niet heeft gedateerd. Ook bevatte het bezwaarschrift geen volledige naam of adres van eiser. Ook stelt de rechtbank vast dat er geen duidelijke omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht in het bezwaarschrift is opgenomen. Door deze gebreken kon niet worden vastgesteld of het bezwaar afkomstig is van eiser. Op de (getypte) naam na, bevat het bezwaarschrift niets wat direct herleidbaar is naar eiser. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat daardoor de identiteit van de indiener onduidelijk is. Niet kan worden vastgesteld of de indiener de inhoud van het bezwaarschrift voor zijn rekening neemt. [1]
7. Het stelsel van de Awb, bezien in samenhang met het beginsel van een goede procesorde, brengt met zich mee dat vóór het verstrijken van de bezwaartermijn de identiteit van degene die bezwaar maakt, in dit geval eiser, bekend dient te zijn. Dit is in het algemeen niet mogelijk zonder dat de naam van eiser kenbaar is gemaakt. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken bezwaar te maken door of namens een nog onbekend persoon. Daardoor wordt namelijk voor deze persoon de bezwaartermijn verlengd, zonder dat sprake is van verschoningsgronden in de zin van artikel 6:11 van de Awb. [2]
8. Vanwege de hierboven genoemde dwingende voorwaarden die de Awb stelt aan het bezwaarschrift is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Immers, de (volledige) naam van eiser ontbrak en het bezwaar was niet ondertekend.
9. Eiser heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. De rechtbank geeft dus geen oordeel over de besluiten over de bijstandsuitkering waartegen eiser vermoedelijk bezwaar heeft willen maken. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vergelijk eventueel met de uitspraak van de CRvB van 4 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2705.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 3 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL4450.