In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2024, hebben eisers, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen die op 3 september 2022 zijn ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 22 januari 2024 alsnog op de aanvragen is beslist, maar de eisers hebben hun beroepen gehandhaafd om te onderzoeken of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd. De rechtbank heeft de zaken van eisers als samenhangend beschouwd, aangezien zij als gezinsleden gezamenlijk zijn ingereisd en hun aanvragen gelijktijdig hebben ingediend.
De rechtbank oordeelt dat de inwilliging van de asielaanvragen betekent dat de beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten niet-ontvankelijk zijn, omdat er geen procesbelang meer is. Eisers hebben echter hun beroepen gehandhaafd met betrekking tot de bestuurlijke dwangsommen, waarbij zij stellen dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND onverbindend is wegens strijd met het Unierecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze wet uitsluit dat bestuurlijke dwangsommen van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen, en dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met het Unierecht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft zij verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.