ECLI:NL:RBDHA:2024:9438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.7082
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft eiser op 24 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 5 juni 2024 uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had op 10 oktober 2022 een asielaanvraag ingediend, die op 25 april 2023 was afgewezen. Op 27 juli 2023 heeft de staatssecretaris het eerdere besluit ingetrokken, maar er is tot op heden geen nieuw besluit genomen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in gebreke is gebleven en dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een beslissing op de asielaanvraag bekend te maken. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De staatssecretaris wordt ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7082

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Eiser heeft op 24 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 10 oktober 2022 een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag is met het besluit van 25 april 2023 afgewezen als ongegrond. Op 27 juli 2023 heeft de staatssecretaris eiser bericht dat het besluit van 25 april 2023 is ingetrokken en dat er opnieuw op de aanvraag van 10 oktober 2022 zal worden beslist. Een nieuw besluit op de aanvraag is tot op heden niet genomen.
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw [2] bedraagt de beslistermijn zes maanden. De staatssecretaris heeft met de inwerkingtreding van WBV 2022/22 [3] de beslistermijn met ingang van 27 september 2022 verlengd met negen maanden. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 [4] geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is. Dat betekent dat de oorspronkelijke beslistermijn op 10 januari 2024 is geëindigd.
4. Door op 27 juli 2023 het besluit van 25 april 2023 in te trekken zonder een nieuw besluit op de aanvraag te nemen, heeft de staatssecretaris het risico genomen dat niet binnen de beslistermijn opnieuw op de aanvraag zou worden beslist.
5. Eiser heeft de staatssecretaris op 29 januari 2024 schriftelijk in gebreke gesteld en heeft meer dan twee weken daarna beroep ingesteld. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift is ingediend nadat is gebleken dat de staatssecretaris in gebreke was om op tijd een besluit te nemen. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
6. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
7. Zoals de Afdeling [5] heeft overwogen [6] , houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat de staatssecretaris aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. [7] De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
8. De rechtbank stelt vast dat in het geval van eiser een aanmeldgehoor en een nader gehoor heeft plaatsgevonden. Eiser is echter niet nogmaals gehoord na het intrekken van het besluit. De rechtbank ziet daarom aanleiding te bepalen dat de staatssecretaris binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een gehoor afneemt en binnen acht weken na dat gehoor een beslissing op de asielaanvraag bekend maakt.
9. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
10. De rechtbank ziet aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien de beroepen alleen zien op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit aan eiser bekend te maken, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,- (vijfenzeventighonderd euro);
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht
2.Vreemdelingenwet 2000
3.besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
6.in haar uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560
7.Dit volgt ook uit artikel 31, tweede lid, richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn).