In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om heroverweging van het besluit in zijn eerste asielprocedure. Eiser had op 15 april 2018 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris op 15 oktober 2019 als kennelijk ongegrond was afgewezen. Deze afwijzing werd bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 januari 2020. Eiser diende op 9 december 2020 een opvolgende asielaanvraag en een verzoek tot heroverweging in, welke laatste op 24 maart 2023 door de staatssecretaris werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het verzoek om heroverweging ten onrechte heeft afgewezen. De staatssecretaris had de eerste asielaanvraag afgewezen op basis van de veronderstelling dat eiser geen Bengaalse nationaliteit had. Echter, na de afwijzing bevestigden de Bengaalse autoriteiten de nationaliteit van eiser. De rechtbank concludeert dat eiser al vóór deze bevestiging aan de voorwaarden voor de asielvergunning voldeed, maar dit niet aannemelijk kon maken tijdens de eerste procedure. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 15 april 2018, de datum van de eerste aanvraag. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die op € 1.750,- worden vastgesteld.