ECLI:NL:RBDHA:2024:956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
NL23.12088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om heroverweging van een asielaanvraag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om heroverweging van het besluit in zijn eerste asielprocedure. Eiser had op 15 april 2018 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris op 15 oktober 2019 als kennelijk ongegrond was afgewezen. Deze afwijzing werd bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 januari 2020. Eiser diende op 9 december 2020 een opvolgende asielaanvraag en een verzoek tot heroverweging in, welke laatste op 24 maart 2023 door de staatssecretaris werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het verzoek om heroverweging ten onrechte heeft afgewezen. De staatssecretaris had de eerste asielaanvraag afgewezen op basis van de veronderstelling dat eiser geen Bengaalse nationaliteit had. Echter, na de afwijzing bevestigden de Bengaalse autoriteiten de nationaliteit van eiser. De rechtbank concludeert dat eiser al vóór deze bevestiging aan de voorwaarden voor de asielvergunning voldeed, maar dit niet aannemelijk kon maken tijdens de eerste procedure. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 15 april 2018, de datum van de eerste aanvraag. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die op € 1.750,- worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om heroverweging van het besluit in zijn eerste asielprocedure. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
Eiser heeft op 15 april 2018 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft die aanvraag met het besluit van 15 oktober 2019 afgewezen als kennelijk ongegrond. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 januari 2020, waarmee de Afdeling de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 december 2019 heeft bevestigd, staat dat besluit in rechte vast. Eiser heeft vervolgens op 9 december 2020 een opvolgende asielaanvraag en een verzoek tot heroverweging van de eerdere afwijzing ingediend. Met het besluit van 8 november 2021 heeft de staatssecretaris de opvolgende asielaanvraag ingewilligd. Met het bestreden besluit van 24 maart 2023 heeft de staatssecretaris het verzoek tot heroverweging afgewezen met verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om heroverweging. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beoordelingskader
4. Als een vreemdeling enkel een opvolgende aanvraag indient en de staatssecretaris deze aanvraag inwilligt, dan gaat de verblijfsvergunning in op de datum van ontvangst van de opvolgende aanvraag. Als een vreemdeling naast een opvolgende aanvraag (ook) een verzoek tot heroverweging van een afwijzing van een eerdere asielaanvraag doet, dan moet de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning worden afgestemd op de datum waarop de vreemdeling aan alle vereisten voldoet. [1]
4.1.
De staatssecretaris moet een verzoek om bestuurlijke heroverweging toewijzen als het eerder genomen besluit evident onjuist was of als uit later bekend geworden informatie volgt dat een vreemdeling al eerder voldeed aan de vereisten voor verlening van de asielvergunning. [2]
Feiten
5. De staatssecretaris heeft de eerste asielaanvraag afgewezen, omdat eiser niet de Bengaalse nationaliteit zou hebben. Dat besluit staat in rechte vast. [3] Na die afwijzing is eiser gepresenteerd bij de Bengaalse autoriteiten en is zijn nationaliteit door hen bevestigd.
Mocht de staatssecretaris het verzoek om heroverweging afwijzen?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris het verzoek om heroverweging ten onrechte heeft afgewezen. Eiser wijst erop dat hij aan zijn opvolgende asielaanvraag uitsluitend ten grondslag heeft gelegd dat door de Bengaalse autoriteiten is bevestigd dat hij de Bengaalse nationaliteit heeft. Hieruit leidt eiser af dat zijn Bengaalse nationaliteit doorslaggevend is geweest voor de inwilliging van de opvolgende asielaanvraag. Eiser betoogt echter dat zijn Bengaalse nationaliteit al tijdens de eerste asielprocedure voldoende vaststond. In de eerste plaats stelt eiser dat de staatssecretaris twee tegenstrijdige standpunten met betrekking tot de nationaliteit van hem heeft gehanteerd. De staatssecretaris heeft zich in de eerste procedure consequent op het standpunt gesteld dat eiser de Bengalese nationaliteit niet had, terwijl tijdens een driehoeksoverleg tussen de staatssecretaris, het COa en de DT&V (waarbij eiser dus niet aanwezig was) is besloten dat eiser bij de Bengalese vertegenwoordiging een reisdocument moest opvragen. Volgens eiser deelde de staatssecretaris deze informatie bewust niet met hem, de rechtbank en de Afdeling. Ook stelt eiser dat de staatssecretaris hem niet heeft geïnformeerd over het opvragen van informatie over eiser bij de Bengaalse vertegenwoordiging. In de tweede plaats stelt eiser dat hij al tijdens zijn eerste asielverzoek zijn identiteit, nationaliteit en herkomst voldoende aannemelijk heeft gemaakt door een authentieke geboorteakte en bewijsstukken met betrekking tot zijn asielrelaas te overleggen. Het verzoek om heroverweging is volgens eiser dus niet gedaan op basis van nieuwe feiten en omstandigheden, maar op grond van feiten en omstandigheden die al bekend waren tijdens de eerste asielprocedure en daarom tot een heroverweging van de afwijzing van de eerste asielaanvraag hadden moeten leiden. Eiser stelt dat deze feiten echter enkel bekend waren bij de staatssecretaris en tot een andere uitkomst hadden geleid als de feiten ook bij hem, de rechtbank en de Afdeling bekend waren geweest.
6.1.
Dit betoog slaagt. Uit het verweerschrift blijkt dat voor de inwilliging van de opvolgende aanvraag doorslaggevend is geweest dat de Bengaalse autoriteiten hebben bevestigd dat eiser de Bengaalse nationaliteit heeft. Dit is voor de staatssecretaris namelijk aanleiding geweest om alsnog uit te gaan van de door eiser gestelde nationaliteit. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser de Bengaalse nationaliteit al vóór de bevestiging door de Bengaalse autoriteiten had, maar dit niet aannemelijk kon maken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van de situatie dat uit later bekend geworden informatie volgt dat eiser al eerder aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning voldeed. De staatssecretaris heeft het verzoek om heroverweging daarom ten onrechte afgewezen. Het enkele feit dat de identiteit en nationaliteit van eiser pas op 25 maart 2020 is bevestigd door de Bengaalse autoriteiten, doet hier niet aan af. Dat laat namelijk onverlet dat eiser al vóór deze bevestiging in het bezit was van de Bengaalse nationaliteit en deze bevestiging slechts een (schriftelijke) uitdrukking van deze nationaliteit is.
Moet de staatssecretaris aan eiser een bestuurlijke dwangsom betalen?
7. De beroepsgrond met betrekking tot de bestuurlijke dwangsom is op de zitting door eiser ingetrokken. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. Gelet op wat onder 6.1. is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de ingangsdatum van de verblijfsvergunning te stellen op de datum van de eerste aanvraag (15 april 2018).
8.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt gesteld op 15 april 2018 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 9 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:37.
2.ABRvS 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1432, r.o. 4.2.
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 23 december 2019, zaaknummer NL19.25222 (niet gepubliceerd), ABRvS 27 januari 2020, zaaknummer 201909397/1/V3 (niet gepubliceerd) en ABRvS 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1806.