In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteit, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft op 4 april 2024 beroep ingesteld tegen dit besluit en heeft ook een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris er in het algemeen van mag uitgaan dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen nakomt, tenzij eiser kan aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland. Eiser heeft echter geen overtuigende bewijsstukken overgelegd die deze tekortkomingen onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat de rapporten waar eiser naar verwijst, niet voldoende aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat er een reëel risico bestaat op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is en dat eiser kan worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.