ECLI:NL:RBDHA:2024:9577

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.14599
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteit, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft op 4 april 2024 beroep ingesteld tegen dit besluit en heeft ook een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris er in het algemeen van mag uitgaan dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen nakomt, tenzij eiser kan aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland. Eiser heeft echter geen overtuigende bewijsstukken overgelegd die deze tekortkomingen onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat de rapporten waar eiser naar verwijst, niet voldoende aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat er een reëel risico bestaat op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.

De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is en dat eiser kan worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14599

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 4 april 2024 beroep ingesteld en op 12 april 2024 gronden van beroep ingediend. Daarnaast heeft eiser, ook op 4 april 2024, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. [1] Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
1.2.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dit staat in de Dublinverordening. Uit de bepalingen van de overeenkomst tussen Zwitserland met de Europese Gemeenschap [2] volgt dat Zwitserland de bepalingen van de Dublinverordening uitvoert en dat de bepalingen van deze verordening tussen Zwitserland en de lidstaten van de Europese Unie van toepassing zijn. [3] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [4] In dit geval heeft Nederland op 1 februari 2024 bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek in eerste instantie afgewezen, maar na het verzoek om een second opinion heeft Zwitserland op 12 februari 2024 het verzoek om terugname aanvaard. [5]

Mag de staatssecretaris uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De staatssecretaris is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de staatssecretaris daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in het algemeen van uitgaan dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen nakomt. [6] De staatssecretaris zal alleen dan van overdracht dienen af te zien indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [7]
7. Verder kan de staatssecretaris in de artikelen 16 (afhankelijke personen) en 17 (discretionaire bepalingen) van de Dublinverordening aanleiding zien een aanvraag wél in behandeling te nemen. De rechter zal die beoordeling terughoudend dienen te toetsen.
8. De rechtbank overweegt dat eiser geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De verwijzingen van eiser naar het International Report Amnesty International 2022/2023, het Report of the Working Group of Expert on People of African Descent on its mission to Switzerland van 4 oktober 2022 en een ander rapport van Amnesty International: ‘Switzerland: violence and racism in asylum centres run by private security companies – new report’ van 20 mei 2021, bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Uit de rapporten blijkt namelijk dat de Zwitserse autoriteiten de problemen waarmee mensen van Afrikaanse afkomst in Zwitserland te maken hebben, hebben erkend en dat de autoriteiten actief stappen ondernemen om de mensenrechten van mensen van Afrikaanse afkomst te garanderen. De staatssecretaris heeft zich - met de gegeven motivering - dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Zwitserland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiser aan Zwitserland een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Mocht eiser toch problemen ervaren in Zwitserland ten aanzien van discriminatie, kan hij daarover klagen bij de Zwitserse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. Ook kan eiser een klacht indienen bij de autoriteiten van Zwitserland, mocht hij vinden dat Zwitserland zich niet aan de Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn of Procedurerichtlijn houdt ten aanzien van de asielprocedure in Zwitserland. Niet is gebleken dat voor eiser die mogelijkheid niet bestaat.
Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden en niet is gebleken dat hij in Zwitserland zijn vrees voor refoulement niet aan kan kaarten, slaagt het beroep van eiser dat sprake zou zijn van indirect refoulement niet. [8]
8.1.
In de overige beroepsgronden wordt geen aanleiding gezien te oordelen dat de staatssecretaris niet heeft kunnen volstaan met de gegeven motivering en dient af te zien van overdracht aan Zwitserland. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit twee keer een overdracht naar Duitsland wordt genoemd. De rechtbank overweegt dat sprake is van een (kennelijke) verschrijving. Uit de processtukken blijkt voldoende, en dit is voor eiser ook duidelijk, dat het gaat om een overdracht naar Zwitserland. Verder overweegt de rechtbank dat de bezwaren van eiser in het bestreden besluit kenbaar zijn betrokken. Dit geldt ook voor de aangevoerde bijzondere omstandigheden. De rechtbank overweegt dat eiser in de gronden van beroep alleen verwijst naar de zienswijze en niet nader concretiseert welke bezwaren of bijzondere omstandigheden de staatssecretaris niet goed zou hebben meegewogen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.14600.
2.Bij besluit 2008/147/EG van 28 januari 2008 heeft de Raad van de Europese Unie de overeenkomst namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS), van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592.
4.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder c van de Dublinverordening.
6.Zie ook de uitspraak van de ABRvS van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592.
7.Vgl. het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo).
8.Vgl. de uitspraak van de ABRvS van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.