ECLI:NL:RBDHA:2024:9581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.8590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid bij referent

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar mvv-aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar moeder, referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen met een besluit van 3 juli 2023, en het bezwaar van eiseres is bij het besluit van 20 februari 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 15 mei 2024 behandeld, waarbij de referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

Eiseres, van Syrische nationaliteit en geboren in 1986, stelt dat zij onder het jongvolwassenenbeleid valt en dat er bijkomende factoren van afhankelijkheid zijn die haar recht op gezinsleven onder artikel 8 van het EVRM ondersteunen. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid, aangezien zij op het moment van de aanvraag 35 jaar oud was. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat er geen bijkomende factoren van afhankelijkheid zijn die het gezinsleven tussen eiseres en haar moeder rechtvaardigen.

De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris geen belangenafweging hoeft te maken als er geen sprake is van gezinsleven. Aangezien de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bijkomende factoren van afhankelijkheid zijn, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de staatssecretaris de belangen van eiseres voldoende heeft afgewogen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8590

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Alberda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar mvv-aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (nareis), referent en de moeder van eiseres.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 3 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de mvv-aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding
5. Eiseres heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1986. Ze beoogt verblijf bij referent, haar moeder, die een verblijfsvergunning heeft in Nederland. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres enerzijds niet voldoet aan het jongvolwassenenbeleid en anderzijds omdat geen sprake is van bijkomende factoren van afhankelijkheid, waardoor geen familie- of gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Heeft de staatssecretaris ten onrechte het jongvolwassenenbeleid niet toegepast?
6. Eiseres stelt dat het jongvolwassenenbeleid op haar van toepassing is. Eiseres is door de onveilige situatie in Syrië deel blijven uitmaken van het gezin van haar ouders. De staatssecretaris heeft dit onvoldoende onderkend. Niet ter beoordeling staat of eiseres zich na vertrek van haar ouders zelfstandig kon handhaven, maar of zij op het peilmoment deel uitmaakte van het gezin en tot dat gezin is blijven behoren. Dit wordt als zodanig niet door de staatssecretaris betwist.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris familie- en gezinsleven aanneemt als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van bijkomende factoren van afhankelijkheid, als het meerderjarige kind:
  • jongvolwassene is;
  • met de ouder(s) in gezinsband samenleeft;
  • niet in zijn eigen ouderhoud voorziet en;
  • geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie.
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Eiseres was ten tijde van de aanvraag namelijk 35 jaar oud. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij ondanks haar leeftijd, voldoet aan de andere vereisten die gelden voor toepassing van het jongvolwassenenbeleid. [2] Hoewel eiseres tot de komst van haar vader naar Nederland met hem heeft samengewoond en geen eigen gezin heeft gevormd, heeft zij wel degelijk stappen naar zelfstandigheid gezet. Zo is eiseres thuis blijven wonen om voor haar jongere zusje te zorgen, helpt ze bij de opvoeding van haar neefje en heeft ze succesvol een universitaire studie afgerond. De staatssecretaris heeft bovendien terecht overwogen dat de algemene situatie in het land van herkomst niet expliciet getoetst wordt in het jongvolwassenenbeleid.
6.3.
Dat betekent dat de staatssecretaris terecht alleen heeft beoordeeld of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid op grond waarvan familie- of gezinsleven moet worden aangenomen. [3]
Stelt de staatssecretaris ten onrechte dat geen sprake is van bijkomende factoren van afhankelijkheid?
7. Eiseres betoogt dat sprake is van bijkomende factoren van afhankelijkheid tussen haar en haar ouders. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit namelijk niet betwist dat sprake is van samenwoning en financiële en emotionele afhankelijkheid. Daarnaast zijn er ook medische aspecten aan de orde. Bovendien maakt de omstandigheid dat eiseres, een alleenstaande vrouw, als enig gezinslid achterblijft in Syrië al dat dit leidt tot een meer dan overstijgende afhankelijkheid. Haar vader met wie zij eerst in Syrië verbleef, is nu namelijk in het kader van nareis ook naar Nederland gekomen. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar het Algemeen ambtsbericht over Syrië van augustus 2023 (ambtsbericht). [4] De staatssecretaris miskent verder dat juist de oorlogssituatie er toe heeft geleid dat referent Syrië heeft ontvlucht en eiseres in deze situatie is komen te verkeren. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt nog niet duidelijk of er wel een waterscheiding gemaakt kan worden tussen reguliere en asielgronden. Op de zitting heeft eiseres verwezen naar de aanhangige zaak [naam zaak] waar het bij de behandeling uitvoerig zou zijn gegaan over de waterscheiding. [5]
7.1.
Uit paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat de staatssecretaris gezinsleven tussen meerderjarige kinderen en hun ouder(s) alleen aanneemt als sprake is van bijkomende factoren van afhankelijkheid. Deze afhankelijkheidsrelatie dient de gebruikelijke banden die tussen ouders en hun meerderjarige kinderen bestaan, te overstijgen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat voor deze beoordeling onder andere van belang is of sprake is van samenwoning, de mate van financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst. [6]
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht stelt dat er tussen eiseres en referent geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen sprake is van bijkomende factoren van afhankelijkheid. Hoewel uit het ambtsbericht volgt dat een huishouden met een alleenstaande vrouw aan het hoofd kwetsbaarder is dan een huishouden met een man aan het hoofd, betekent dit niet dat direct sprake is van bijkomende factoren van afhankelijkheid. De staatssecretaris stelt namelijk terecht dat het enkele feit dat referent eiseres maandelijks geld zou overmaken niet betekent dat sprake is van financiële afhankelijkheid. Eiseres heeft dit bovendien niet met stukken onderbouwd. Ook blijkt uit de verklaringen van eiseres dat ook haar broers haar financieel ondersteunen. Verder stelt de staatssecretaris terecht dat enige financiële ondersteuning op afstand kan worden voortgezet. Ook heeft eiseres niet aangetoond dat sprake is van emotionele afhankelijkheid. Hoewel het aannemelijk is dat eiseres en referent een goede band hebben als moeder en dochter, betekent dit niet dat sprake is van een emotionele afhankelijkheid die uitstijgt boven dat wat tussen volwassen familieleden gebruikelijk is. Bovendien heeft eiseres haar gestelde suikerziekte niet met stukken onderbouwd. Ook is niet gebleken welke specifieke medische behandeling eiseres nodig heeft en waarom alleen referent en/of haar vader deze zorg kunnen bieden. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de verwijzing naar de zaak [naam zaak] geen doel treft. In deze zaak zijn prejudiciële vragen gesteld of het Unierecht een verplichting neerlegt voor de rechter om ambtshalve na te gaan of het beginsel van non-refoulement is geëerbiedigd. Eiseres heeft met de enkele verwijzing naar deze zaak, onvoldoende duidelijk gemaakt hoe de beantwoording van de vraag relevant is voor onderhavig beroep. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft de staatssecretaris de belangen van eiseres voldoende afgewogen in het kader van artikel 8 van het EVRM?
8. Eiseres stelt dat de staatssecretaris in de belangenafweging ten onrechte alleen de relatie met referent heeft beoordeeld en niet de relatie met haar vader. Ze maakt namelijk deel uit van het gezin van referent én haar vader. Tot het vertrek heeft eiseres immers met haar vader samengewoond. Bovendien hanteert de staatssecretaris in het kader van de belangenafweging ten onrechte de waterscheiding. Het feit dat Nederland een restrictief toelatingsbeleid voert, is als zodanig geen belang die in het kader van een beoordeling aan artikel 8 van het EVRM wordt betrokken.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling heeft op 27 maart 2024 geoordeeld dat de staatssecretaris geen belangenafweging hoeft te maken in het kader van artikel 8 van het EVRM als er geen sprake is van familie- of gezinsleven. [7] Nu de rechtbank in overweging 6.2 heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er tussen eiseres en referent geen sprake is van bijkomende factoren van afhankelijkheid en dus geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de staatssecretaris de belangen van eiseres voldoende heeft afgewogen. De staatssecretaris had deze belangenafweging namelijk niet hoeven te maken.
Heeft de staatssecretaris ten onrechte geen proceskostenveroordeling toegekend in bezwaar?
9. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend in bezwaar. De staatssecretaris heeft in het bestreden beluit namelijk erkend dat hij geen belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt. Het bezwaar is daarom ten onrechte ongegrond verklaard.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op dat wat in overweging 7.1 is overwogen, de staatssecretaris ten overvloede in het bestreden besluit een belangenafweging heeft gemaakt. Hij had dus ook geen proceskosten hoeven te vergoeden in bezwaar.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 in samenhang met ECLI:NL:RVS:2024:1188..
3.ABRvS 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2146, onder 9.
4.P. 52.
5.Zaak C-156/23 ([naam zaak]).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
7.ECLI:NL:RVS:2024:1188. Zie ook ABRvS 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2146, onder 9.1.