ECLI:NL:RBDHA:2024:9582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.23192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 14 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Pater, had beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 1 juni 2024 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft deze maatregel op 8 juni 2024 opgeheven, maar eiseres verzocht om schadevergoeding voor de periode dat zij in bewaring was gesteld.

De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, aangezien de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel op te leggen. Eiseres had aangevoerd dat haar recht op een eerlijk proces en haar rechten onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) waren geschonden, maar de rechtbank oordeelt dat deze beroepsgronden niet slagen. De rechtbank concludeert dat eiseres zich gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken en dat er een risico bestond dat zij zich aan de uitzettingsprocedure zou onttrekken.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de inbewaringstelling niet onrechtmatig was. De uitspraak benadrukt dat de staatssecretaris niet verplicht was om een lichter middel toe te passen, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23192

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 1 juni 2024, waarin de staatssecretaris aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De staatssecretaris heeft op 8 juni 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiseres heeft afstand gedaan van haar recht om aanwezig te zijn bij de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank beoordeelt dit onder meer aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is niet op enig moment voorafgaand aan de opheffing daarvan onrechtmatig geweest. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is sprake van schending van het recht op een eerlijk proces en van het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht?
4. Eiseres voert, samengevat, aan dat sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces en van het inzagerecht, correctierecht en blokkeringsrecht zoals vastgelegd in de Algemene Verordening Gegevensverwerking (AVG). Eiseres heeft namelijk niet de mogelijkheid gekregen om het verslag van het gehoor in te zien en om correcties aan te brengen. Volgens eiseres bevat het verslag van het gehoor onjuistheden, is er cruciale informatie weggelaten en is het eenzijdig opgesteld.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het gehoor heeft plaatsgevonden in het Nederlands en uit het proces-verbaal van het gehoor blijkt verder dat eiseres in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze te geven. Uit het proces-verbaal van gehoor volgt niet dat cruciale informatie is weggelaten of dat de verklaring van eiseres onjuist is weergegeven. De staatssecretaris mag in beginsel uitgaan van de juistheid en volledigheid van een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal tenzij eiseres tegenbewijs heeft geleverd dat noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. [1] Dat tegenbewijs is niet geleverd. Eiseres heeft genoemd dat in het verslag van het gehoor staat dat zij op 3 mei 2024 is staande gehouden maar dat dit niet juist is, omdat zij in haar eigen huis is aangehouden en meegenomen. Uit de stukken volgt voldoende dat eiseres op 3 mei 2024 door de vreemdelingenpolitie (AVIM) in de woning waar zij toen verbleef is staande gehouden. Volgens eiseres is de aanhouding (
lees: staandehouding) ook onrechtmatig geweest, maar deze staandehouding heeft niet ten grondslag gelegen aan de onderhavige maatregel van bewaring en ligt hier daarom niet ter beoordeling voor. Uit de gronden die eiseres heeft aangevoerd volgt dat de door haar verder genoemde onjuistheden in het verslag zien op de gronden en gegeven motiveringen die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en waaraan in het proces-verbaal van gehoor wordt gerefereerd. Dat eiseres het daar niet mee eens is, heeft zij voldoende naar voren kunnen brengen en maakt niet dat het proces-verbaal van gehoor onjuistheden bevat. De beoordeling van de gronden van de maatregel en de daaraan ten grondslag gelegde motiveringen komt hierna aan de orde. Verder bevindt het proces-verbaal van gehoor zich bij de stukken en eiseres en haar advocaat hebben daar voldoende op kunnen reageren. Van een schending van het recht op een eerlijk proces is dan ook geen sprake. Het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht op grond van de AVG ziet verder niet op processen-verbaal van gehoor als hier aan de orde.
Is de wettelijke grondslag van de maatregel van bewaring onjuist?
5. Eiseres voert aan dat zij op een onjuiste wettelijke grondslag in bewaring is gesteld. Zij heeft namelijk het besluit van 22 maart 2024 waarbij haar aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning buiten behandeling is gesteld niet tijdig ontvangen en heeft daar alsnog, verschoonbaar, bezwaar tegen gemaakt. Zij mag de uitkomst daarvan afwachten en heeft aldus procedureel rechtmatig verblijf.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft er op de zitting terecht op gewezen dat het maken van bezwaar tegen het besluit om de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning buiten behandeling te stellen geen procedureel rechtmatig verblijf oplevert. Eiseres heeft nog gesteld dat de brief waarbij zij bezwaar heeft gemaakt gezien kan worden als een verzoek om voorlopige voorziening. Dat blijkt daar echter niet uit en bovendien mag zij de uitspraak daarop ook niet afwachten. [2]
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [3] als zware gronden vermeld dat eiseres
  • (3b) zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • (3c) eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres
  • (4a) zich niet aan één of meer verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
  • (4b) meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
  • (4c) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • (4d) niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6.1.
Eiseres betwist alle gronden die door de staatssecretaris aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. De staatssecretaris heeft op de zitting de lichte gronden 4c en 4d laten vallen. Deze gronden liggen dus niet langer aan de maatregel ten grondslag. De rechtbank acht de zware gronden 3b en 3c feitelijk juist. Ten aanzien van zware grond 3b heeft de staatssecretaris in de maatregel gemotiveerd dat de reguliere verblijfsvergunning van eiseres met het besluit van 1 september 2017 is ingetrokken en dat eiseres sindsdien, afgezien van gevoerde procedures, langere periodes onder de radar van de politie en de keten heeft geleefd. Ook heeft de staatssecretaris terecht naar voren gebracht dat eiseres bij een AVIM-controle op 17 maart 2023 niet is aangetroffen en dat zij tot aan haar staandehouding op 3 mei 2024 onopgemerkt is gebleven voor de politie. Eiseres heeft volgens de staatssecretaris bovendien geen melding gemaakt van haar illegale verblijf bij de korpschef. Daarmee heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat eiseres zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. De stelling van eiseres dat zij altijd bereikbaar is, in contact is geweest met overheidsinstanties, meewerkt met de vreemdelingenautoriteiten en zich in 2018 wel heeft gemeld is onvoldoende om daaraan te twijfelen, te meer nu dit tegenstrijdig is met wat eiseres in het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel heeft verklaard, namelijk dat zij niet wist dat zij haar illegaliteit moest melden. Dat eiseres eind 2023 bij de politie aangifte heeft gedaan van een vernieling, op verschillende adressen heeft verbleven en zich in de coronaperiode tijdelijk niet heeft hoeven melden, waar eiseres ter zitting nog op heeft gewezen, betekent niet dat zij zich niet gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Ten aanzien van zware grond 3c heeft de staatssecretaris in de maatregel gemotiveerd dat met het besluit van 1 september 2017 aan eiseres ook een terugkeerbesluit is opgelegd met een vertrektermijn van 28 dagen en dat dit herhaald is bij het besluit van 4 februari 2020 waarbij aan eiseres een inreisverbod voor twee jaar is opgelegd. Eiseres heeft verder meerdere aanvragen om reguliere verblijfsvergunningen gedaan die zijn afgewezen en waarbij zij door de staatssecretaris steeds weer is gewezen op het terugkeerbesluit en haar verplichting om te vertrekken. Uit het feit dat eiseres op 3 mei 2024 is staande gehouden blijkt dat zij tot dat moment geen gevolg heeft gegeven aan haar vertrekplicht. Hiermee heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat zware grond 3c feitelijk juist is. Dit volgt ook uit het besluit van 1 september 2017 dat bij de stukken is gevoegd, net als uit het voortgangsrapport waarin een overzicht is gegeven van de gevoerde procedures. Eiseres betwist ook niet dat voor haar een vertrekplicht geldt, dat zij de Europese Unie niet heeft verlaten en niet is teruggekeerd naar Suriname. Uit het voorgaande volgt ook dat de lichte grond 4b feitelijk juist is. Het onttrekkingsrisico is door de staatssecretaris voldoende toegelicht door erop te wijzen dat eiseres aan de voorwaarden van de reguliere verblijfsvergunningen (bij voorbaat al) niet voldeed waarmee eiseres laat blijken niet voornemens te zijn te vertrekken. Bovendien heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat op 29 mei 2024 voor eiseres een vlucht naar Suriname was geboekt en eiseres op die dag een asielaanvraag heeft ingediend waardoor de overdracht niet kon plaatsvinden terwijl zij de asielaanvraag op 31 mei 2024 weer heeft ingetrokken. Hieruit volgt dat er een risico is dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van haar vertrek/uitzettingsprocedure ontwijkt en/of belemmert. Dat eiseres het recht heeft om aanvragen voor een verblijfsvergunning in te dienen, waar eiseres nog op heeft gewezen, doet daar niet aan af. De zware gronden 3b en 3c en de lichte grond 4b zijn voldoende als grondslag voor de maatregel van bewaring. [4] De rechtbank beoordeelt daarom hetgeen eiseres verder nog heeft aangevoerd tegen de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, niet. Uit de gronden 3b, 3c en 4b volgt dat er een risico is dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
7. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met oplegging van een lichter middel, bijvoorbeeld een meldplicht. Zij heeft zich namelijk altijd gehouden aan eerdere meldplichtafspraken, heeft contact gehouden met overheidsinstanties, heeft een huurhuis en heeft ook meegewerkt aan haar vertrek. Zij heeft zelf haar vlucht van 5 juni 2024 geboekt en betaald.
7.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet op wat hiervoor onder 6.1 is overwogen over de gronden en het risico op onttrekking aan het toezicht, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kan worden toegepast. Daarbij heeft de staatssecretaris er ook op gewezen dat het lichtere middel meerdere keren is toegepast en vele vertrekprocedures zijn opgestart maar dat eiseres desondanks niet is vertrokken. Dat eiseres zelf haar vlucht van 5 juni 2024 heeft geboekt en betaald is juist, maar die vlucht heeft geen doorgang kunnen vinden omdat de vliegtuigmaatschappij had aangegeven eiseres alleen toe te zullen laten op de vlucht als zij begeleid is. Daarop heeft DT&V een nieuwe vlucht geboekt, onder begeleiding, voor 12 juni 2024. Op de zitting is gebleken dat eiseres inmiddels weer een nieuwe asielaanvraag heeft ingediend en dat daarom de onderhavige maatregel op 8 juni 2024 is opgeheven en een nieuwe maatregel is opgelegd. Daaruit blijkt niet van een bereidheid van eiseres om te willen vertrekken. Dat eiseres het recht heeft om een asielaanvraag in te dienen doet daar niet aan af.
Is eiseres detentieongeschikt?
8. Eiseres voert aan dat zij detentieongeschikt is. De detentieomstandigheden hebben geleid tot een significante verslechtering van haar welzijn en geestelijke gezondheid wat in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
8.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Van detentieongeschiktheid is pas sprake als vaststaat dat de in detentie beschikbare medische zorg in het geval van de vreemdeling niet toereikend is. Ook kan sprake zijn van detentieongeschiktheid als is aangetoond dat de vreemdeling niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan of wanneer zijn psychische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg verslechteren. [5] Eiseres heeft dit niet aannemelijk gemaakt.
Is de plaatsing van eiseres in CTP Veldzicht in strijd met artikel 5 van het EVRM?
9. Eiseres stelt dat de plaatsing in CTP Veldzicht zonder medische indicatie in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Dit betoog slaagt reeds niet omdat aan de plaatsing, zoals de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht, een beoordeling van de medische dienst ten grondslag lag en eiseres niet heeft onderbouwd dat zij een onjuiste beoordeling hebben gemaakt. De staatssecretaris heeft op de zitting nog toegelicht dat de regievoerder contact gaat opnemen met CTP Veldzicht om te vragen of eiseres al teruggeplaatst kan worden naar het DTC in Zeist.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?10. Los van de door eiseres aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiseres verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat op enig moment voorafgaand aan de opheffing van de maatregel aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiseres voorafgaand aan de opheffing van de maatregel niet onrechtmatig is geweest en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiseres hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ9674 en van 24 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:213.
2.Dit volgt uit paragraaf B1/7.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1162.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.