ECLI:NL:RBDHA:2024:9735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de maatregel van bewaring en afwijzing van het verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 2 mei 2024 een maatregel van bewaring opgelegd aan de eiser, welke op 15 mei 2024 werd opgeheven na de overdracht van de eiser aan Bulgarije. Eiser heeft op 12 mei 2024 beroep ingesteld tegen de maatregel, maar dit beroep werd op 17 mei 2024 ingetrokken. De staatssecretaris heeft de rechtbank op 30 mei 2024 geïnformeerd dat de termijn van 28 dagen sinds de oplegging van de maatregel was verstreken en heeft op 5 juni 2024 de kennisgeving willen intrekken.

De rechtbank heeft op 11 juni 2024 het beroep behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de staatssecretaris had gesteld dat de rechtbank niet bevoegd was om het geschil te behandelen na de intrekking van de kennisgeving. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de kennisgeving niet automatisch leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep van eiser, aangezien de staatssecretaris onverplicht een kennisgeving had gedaan die als een beroep van eiser werd beschouwd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen belang meer had bij de beoordeling van het beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten van eiser te vergoeden, omdat er geen kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. T. Esen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. De staatssecretaris heeft op 2 mei 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. De staatssecretaris heeft deze maatregel op 15 mei 2024 opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan Bulgarije.
1.1.
Eiser heeft op 12 mei 2024 beroep ingesteld tegen deze maatregel. Hij heeft dit beroep vervolgens op 17 mei 2024 ingetrokken.
1.2.
De staatssecretaris heeft de rechtbank op 30 mei 2024 laten weten dat 28 dagen zijn verstreken sinds het opleggen van de maatregel van bewaring. Vervolgens heeft de staatssecretaris de rechtbank op 5 juni 2024 laten weten deze kennisgeving te willen intrekken.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep dat voortkomt uit de kennisgeving op 11 juni 2024, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep is niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de rechtbank bevoegd?
3. De staatssecretaris heeft op de zitting gesteld dat de rechtbank niet (langer) bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, omdat hij de kennisgeving rechtsgeldig heeft ingetrokken en de rechtbank dus niet langer kan oordelen over de maatregel van bewaring. Eiser heeft dit standpunt niet bevestigd. De rechtbank ziet zich daarom in de eerste plaats voor de vraag gesteld of zij bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen.
3.1.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de staatssecretaris zo dat de onbevoegdheid van de rechtbank zou zijn gelegen in de intrekking van de kennisgeving. Een kennisgeving van de staatssecretaris wordt echter gelijkgesteld met een door de vreemdeling ingediend beroep en strekt tevens tot een verzoek om schadevergoeding. [1] Omdat eiser dit beroep niet voorafgaand aan de zitting heeft ingetrokken, is er dus nog een beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring aanhangig. [2] De vraag of de intrekking van de kennisgeving van de staatssecretaris (mede) tot gevolg heeft (gehad) dat het beroep van eiser komt te vervallen, is een vraag die eventueel moet worden beantwoord in het kader van de ontvankelijkheid van dat beroep. [3] De rechtbank is dan ook bevoegd om van dit geschil kennis te nemen.
Is het beroep ontvankelijk?
4. De staatssecretaris stelt verder dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van dit beroep. Eiser heeft de rechtbank op 10 juni 2024 laten weten dat ook hij vindt dat hij geen belang heeft bij dit beroep.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris in het geval van eiser niet gehouden was om een kennisgeving aan de rechtbank te sturen, omdat eiser zelf al binnen 28 dagen na het opleggen van de maatregel van bewaring beroep hiertegen had ingesteld, maar dat beroep weer heeft ingetrokken. [4] Dat laat onverlet dat de staatssecretaris wel onverplicht een kennisgeving aan de rechtbank kan sturen. Dat heeft de staatssecretaris hier gedaan. Een dergelijke kennisgeving wordt, ook als deze onverplicht is gedaan, aangemerkt als een beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring. [5] Dat betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat eiser opnieuw beroep heeft ingesteld tegen het opleggen van de maatregel van bewaring. Het systeem van de Algemene wet bestuursrecht verzet zich ertegen dat een beroepschrift door een ander dan de indiener hiervan kan worden ingetrokken. [6] De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank niet met zoveel woorden laten weten dat zij het beroep wenst in te trekken, maar (slechts) dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep en dat zij de uitspraak van de rechtbank afwacht. De rechtbank is daarom van oordeel dat de brief van de staatssecretaris van 7 juni 2024 niet tot gevolg heeft gehad dat (ook) het beroep van eiser rechtsgeldig is ingetrokken. Partijen zijn het er echter wel over eens dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van dit beroep. De rechtbank verklaart het beroep daarom om die reden niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank daarom af. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden, omdat er geen kosten zijn gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Dat volgt uit artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.
2.Vergelijk ABRvS 22 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB6844, r.o. 2.1.3.
3.Vergelijk HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2297, r.o. 3.3.
4.Zie ABRvS 2 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1141, r.o. 1.3; ABRvS 7 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5041, r.o. 2.2.3.
5.Dat volgt uit artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000. Zie ook ABRvS 2 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1141, r.o. 1.3.
6.Vergelijk artikel 6:21, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met