ECLI:NL:RBDHA:2024:9980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
NL24.24360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Algerijnse vreemdeling, was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring was opgelegd op 10 april 2024 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 21 juni 2024 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de beroepsgronden van eiser niet zijn onderbouwd. Eiser stelde dat de staatssecretaris ten onrechte geen lichter middel had opgelegd en dat er geen zicht was op uitzetting binnen afzienbare tijd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt en dat er zicht op uitzetting naar Algerije is. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat er geen omstandigheden zijn die maken dat de bewaring onevenredig bezwarend is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24360

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 10 april 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 28 mei 2024 in de zaak NL24.20196 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 24 mei.
3. Eiser betoogt dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig is. Eiser voert hiertoe aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen lichter middel heeft opgelegd, dat de staatssecretaris niet voortvarend werkt aan de uitzetting, dat er geen zicht is op uitzetting binnen afzienbare tijd en dat de gronden de maatregel niet kunnen dragen. Volgens eiser mag – aangezien eiser inmiddels ruim twee maanden gedetineerd is – meer verwacht worden in het kader van de uitzetting dan het enkel houden van vertrekgesprekken of versturen van algemene rappels. Eiser is van mening dat voldoende duidelijk is dat geen lp verkregen zal worden nu de aanvraag hiertoe reeds elf maanden geleden is gedaan en eiser ook nog niet in persoon is gepresenteerd.
4. De beroepsgronden slagen niet. De stellingen dat de gronden de maatregel niet kunnen dragen en dat ten onrechte geen lichter middel is opgelegd zijn in hun geheel niet onderbouwd; de rechtbank volstaat daarom met de conclusie dat zij reeds eerder heeft geoordeeld dat de gronden de maatregel kunnen dragen en dat niet is gebleken van dergelijke omstandigheden die maken dat de bewaring onevenredig bezwarend is of waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. [1]
4.1.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt. De staatssecretaris heeft sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure tweemaal geappelleerd op de lp-aanvraag (op 28 mei 2024 en op 18 juni 2024), tweemaal een vertrekgesprek gevoerd met eiser (op 31 mei 2024 en op 27 juni 2024) en een presentatie in persoon gepland. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend.
4.2.
De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht indien zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [2] Nu er op 3 juli 2024 een presentatie in persoon gepland staat heeft de rechtbank ook geen aanleiding om te oordelen dat het zicht op uitzetting in het specifieke geval van eiser ontbreekt, ook al loopt het lp-traject reeds 11 maanden.
4.3.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [3] De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Nu de Algerijnse autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien de vreemdeling zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, 23 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5929.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892 en Rechtbank Den Haag, 23 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7807.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85, en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.