ECLI:NL:RBDHA:2024:9986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
NL24.24489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de voortduren van de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 april 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 21 juni 2024 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich wel liet vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het onderzoek op 12 april 2024. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting was en dat de voortduren van de maatregel onrechtmatig was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er nog steeds zicht op uitzetting is, ondanks het negatieve resultaat van het identiteitsonderzoek door de Nigeriaanse autoriteiten. Eiser heeft niet actief meegewerkt aan zijn uitzetting, wat ook een rol speelde in de beslissing van de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24489

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum].
Van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 3 april 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 19 april 2024 in de zaak NL24.14430 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 12 april 2024.
3. Eiser stelt dat voortduring van de maatregel vreemdelingenbewaring onrechtmatig is, dan wel dat bij afweging van de belangen aan zijn belang bij invrijheidstelling een zwaarder gewicht dient te worden toegekend dan aan het belang van verweerder bij
voortduring van de maatregel.
3.1.
Er is volgens eiser geen zicht op uitzetting binnen een redelijk termijn aanwezig. Gewezen wordt op het feit dat een identiteitsonderzoek door de Nigeriaanse autoriteiten blijkens het M120 formulier geen resultaat heeft opgeleverd. Op 8 mei 2024 is in dit kader het ‘negatieve resultaat’ ontvangen vanuit de kant van Nigeriaanse autoriteiten. Eiser voert aan dat daarmee vanaf die datum de voortduring van de bewaring onrechtmatig is geworden. Voorts wordt aangevoerd dat onvoldoende voortvarend is gewerkt nu het laatste vertrekgesprek van meer dan een maand geleden dateert (31 mei 2024). Ook daarom is naar mening van eiser voortduring van de maatregel onrechtmatig.
4. De beroepsgronden slagen niet. De staatssecretaris heeft sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure viermaal geappelleerd op de lp-aanvraag en driemaal een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Tevens is er tweemaal een presentatie in persoon gepland; deze is één keer niet doorgegaan omdat eiser niet is verschenen en één keer omdat de staatssecretaris abusievelijk geen vervoer had geregeld. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend.
4.1.
De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Afdeling heeft geoordeeld dat er in zijn algemeenheid ten aanzien van Nigeria nog steeds van ‘zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn’ kan worden uitgegaan. [1] Dat de Nigeriaans autoriteiten reeds een negatief resultaat hebben gegeven op een identiteitsonderzoek maakt niet dat zicht op uitzetting in het specifieke geval van eiser ontbreekt. De staatssecretaris heeft zich in die context terecht op het standpunt kunnen stellen dat een negatief resultaat op vingerafdrukken niet betekent dat de lp-aanvraag geen kans van slagen heeft.
4.2.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [2] De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Nu de Nigeriaanse autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien de vreemdeling zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85 en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.