In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft zijn aanvraag op 2 november 2022 ingediend, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden is door verweerder met negen maanden verlengd onder toepassing van de WBV 2022/22. Eiser heeft verweerder op 10 maart 2024 in gebreke gesteld, omdat er na het verstrijken van de termijn nog geen besluit was genomen.
De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op een duidelijke beslistermijn en heeft verweerder een termijn van acht weken opgelegd om alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50, omdat eiser juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming in asielzaken en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen.