In deze zaak heeft eiser op 26 maart 2025 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 20 januari 2023 voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De wettelijke beslistermijn voor de aanvraag van eiser is verlengd tot 20 april 2024, maar de minister heeft niet binnen de gestelde termijn beslist. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld op 12 juni 2024, waarna meer dan twee weken zijn verstreken. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50.