ECLI:NL:RBDHA:2025:10216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
NL25.14256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen asielaanvraag met dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 26 maart 2025 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 20 januari 2023 voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De wettelijke beslistermijn voor de aanvraag van eiser is verlengd tot 20 april 2024, maar de minister heeft niet binnen de gestelde termijn beslist. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld op 12 juni 2024, waarna meer dan twee weken zijn verstreken. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14256

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. C.C. Smit),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Eiser heeft op 26 maart 2025 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 20 januari 2023 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw [1] (asielaanvraag).
De minister heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.

Overwegingen

1. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb [2] maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk gegrond is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vw, voor zover hier van belang, wordt op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
4. Met WBV 2023/3 [3] heeft de minister de wettelijke beslistermijn van alle aanvragen
voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die zijn ingediend vanaf 1 januari 2023 tot uiterlijk 1 januari 2024 met negen maanden verlengd. De wettelijke beslistermijn voor de aanvraag van eiser is daarom middels WBV 2023/3 verlengd. Dat betekent in dit geval dat de beslistermijn op 20 april 2024 is verstreken.
5. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de minister bij brief van 12 juni 2024 rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat hierna meer dan twee weken zijn verstreken. Daarmee is aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb voldaan. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. Als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of als de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. [4]
7. De Afdeling [5] heeft geoordeeld dat in asielzaken de rechter er rekening mee houdt dat de minister aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld en dus geen onnodig lange nadere termijn stelt en in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht neemt. De Afdeling heeft verder geoordeeld dat bij bepaling van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter stelt daarom de nadere termijn zodanig dat deze in redelijkheid niet onnodig lang en ook niet onrealistisch kort is. [6]
8. In dit geval heeft al wel een nader gehoor plaatsgevonden en zijn er meer dan 21 maanden verstreken sinds de datum van de aanvraag. In lijn met wat de Afdeling in de uitspraak van 8 juli 2020 heeft overwogen acht de rechtbank een termijn van twee weken niet onredelijk lang of onrealistisch kort. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag van eiser bekend moet maken.
9. De Afdeling heeft geoordeeld dat het uitsluiten van de mogelijkheid een rechterlijke dwangsom op te leggen, wat volgde uit artikel 1 van de Tijdelijke wet [7] , in strijd is met artikel 47 Hv [8] en dat artikel 1 van de Tijdelijke wet op dit punt daarom onverbindend is. [9] Dit betekent dat de rechtbank aan de uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. [10]
10. De rechtbank zal daarom bepalen dat de minister een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van
A.N. Egberink - Jonker, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 26 januari 2023, nummer WBV 2023/3, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Stcrt. 2023, 3235.
4.Artikel 8:55d, eerste lid en derde lid, van de Awb.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
7.Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353.
10.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.