ECLI:NL:RBDHA:2025:10222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
NL24.49317 en NL24.49320
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Iraanse zussen afgewezen; geloofwaardigheid van relaas en vervolging vanwege afvalligheid en kledingvoorschriften

In deze zaak hebben twee zussen, eiseressen met de Iraanse nationaliteit, asiel aangevraagd in Nederland. Hun aanvragen zijn afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die hen beschuldigde van ongeloofwaardigheid met betrekking tot hun relaas over vervolging in Iran. Eiseressen hebben verklaard dat zij deelnamen aan demonstraties in Iran na de dood van een jonge vrouw, wat leidde tot hun vrees voor vervolging vanwege hun afvalligheid van de Islam en het niet volgen van kledingvoorschriften. De rechtbank heeft de beroepen op 22 mei 2025 behandeld, waarbij eiseressen bijgestaan werden door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte van eiseressen verwachtte dat zij zich terughoudend zouden opstellen bij terugkeer naar Iran, ondanks het feit dat hun afvalligheid geloofwaardig was geacht. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg de minister op om opnieuw te beslissen op de asielaanvragen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseressen, vastgesteld op € 1.814.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.49317 en NL24.49320

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1] , eiseres 1, V-nummer: [V-nummer 1] , en

[eiseres 2], eiseres 2, V-nummer: [V-nummer 2]
hierna gezamenlijk te noemen: eiseressen
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: [gemachtigde] en mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Inleiding

In twee afzonderlijke besluiten van 13 november 2024 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eiseressen afgewezen.
Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvulling op het verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 mei 2025 op een zitting behandeld. Eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en standpunten
1. Eiseressen zijn geboren op respectievelijk [datum 1] 1996 en [datum 2] 1992 en hebben de Iraanse nationaliteit. Zij zijn zussen van elkaar. Zij hebben op 19 februari 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Als redenen om asiel aan te vragen, hebben eiseressen tijdens hun nader gehoren op 8 en 9 augustus 2023 het volgende opgegeven. Eiseressen hebben in Iran deelgenomen aan demonstraties naar aanleiding van de dood van [naam 2]. Zij was een tweeëntwintigjarige vrouw die na een arrestatie vanwege het niet volgen van de kledingvoorschriften mogelijk door politiegeweld om het leven is gekomen. Dit heeft in Iran tot een reeks grootschalige protesten geleid, die internationale aandacht heeft gekregen. Bij een demonstratie op 29 oktober 2022 zijn eiseressen achtervolgd door de politie. Nadat zij daaraan zijn ontkomen, hebben zij enige tijd met hun partners op de eilanden Qeshm en Hormuz verbleven. Toen zij hoorden dat de politie bij hun moeder thuis navraag naar hen was komen doen, hebben zij de vlucht naar Nederland in werking gezet. Eiseressen hebben ook verklaard dat zij afvallig zijn van de Islam. Als eiseressen terug zouden moeten gaan naar Iran, vrezen zij om deze twee redenen te zullen worden opgepakt en gedood door de Iraanse autoriteiten.
3. In twee besluiten van 23 augustus 2023 en in twee aanvullende besluiten van 7 december 2023 heeft verweerder de asielaanvragen van eiseressen afgewezen. Deze besluiten heeft verweerder op 15 december 2023 weer ingetrokken. Vervolgens heeft verweerder eiseressen op 26 augustus 2024 aanvullend gehoord. In de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eiseressen opnieuw afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de door eiseressen gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder de deelname aan de demonstratie op 29 oktober 2022 geloofwaardig geacht. Verweerder heeft echter niet geloofwaardig geacht dat eiseressen daardoor problemen hebben gekregen. Verder heeft verweerder wel geloofwaardig geacht dat eiseressen afvallig zijn van de Islam, maar niet dat zij dit anders willen uiten dan voorheen. Omdat eiseressen voorheen in Iran nooit problemen hebben ondervonden vanwege het niet praktiseren van de Islam, komen zij volgens verweerder niet in aanmerking voor een asielvergunning. Daarbij mag volgens verweerder van eiseressen worden verwacht dat zij in Iran doen alsof zij moslim zijn als dat nodig is om vervolging te voorkomen. Ook mag volgens verweerder van eiseressen worden verwacht dat zij in Iran weer een hoofddoek gaan dragen, omdat zij uit politieke motieven hun hoofddoek soms afdeden terwijl deze motieven oppervlakkig zijn onderbouwd.
4. Eiseressen zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Zij voeren aan dat de problemen naar aanleiding van het deelnemen aan de demonstratie op 29 oktober 2022 ten onrechte ongeloofwaardig zijn geacht. Ook voeren zij aan dat verweerder ten onrechte van hen verwacht dat zij zich bij terugkeer terughoudend opstellen. Hierbij verwijzen zij naar verweerders Informatiebericht 2023/35 ‘Risico bij terugkeer naar Iran voor (toegedicht)
afvalligen’. Eiseressen vrezen namelijk op het vliegveld in Iran te zullen worden ondervraagd, en vervolgens te zullen worden gemonitord, waardoor zal worden ontdekt dat zij afvallig zijn. Hierdoor zullen zij worden vervolgd. Hierbij wijzen eiseressen op de tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 17 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:4089), op het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Iran van september 2023, en op de EUAA Country Guidance over Iran van 7 januari 2025. Ook wijzen eiseressen erop dat zij hebben verklaard zich niet langer te willen houden aan de kledingvoorschriften in Iran en zich niet te kunnen verenigen met het verschil in behandeling tussen mannen en vrouwen in Iran. Hierbij doen eiseressen een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 11 juni 2024 in de zaak K.L. (ECLI:EU:C:2024:487).
5. Verweerder heeft in het verweerschrift en in het aanvullend verweerschrift het standpunt ingenomen dat de bestreden besluiten juist zijn. De problemen naar aanleiding van de demonstratie op 29 oktober 2022 zijn niet geloofwaardig omdat eiseressen daarover ongerijmde verklaringen hebben afgelegd. Voordat zij naar Nederland kwamen, hebben eiseressen nooit problemen ondervonden vanwege hun afvalligheid. Van eiseressen mag daarom bij terugkeer worden verwacht dat zij zich terughoudend opstellen, zodat zij niet in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten komen te staan. Eiseressen hebben in Iran ook geen problemen ondervonden vanwege het soms niet dragen van een hoofddoek en het is niet gebleken dat hun mening daarover is versterkt. Het niet willen volgen van de kledingvoorschriften is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het K.L.-arrest. Verweerder beroept zich op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 24 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:7964).
6. Tijdens de zitting op 22 mei 2025 heeft eiseres 1 verklaard dat zij drie maanden zwanger is, en dat zij bij terugkeer naar Iran ook vreest te worden vervolgd omdat zij ongehuwd zwanger is geraakt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Problemen vanwege de demonstratie
7. Verweerder heeft desgevraagd tijdens de zitting van 22 mei 2025 bevestigd dat het geloofwaardig is geacht dat eiseressen op 29 oktober 2022 aan een demonstratie hebben deelgenomen, maar dat de gestelde gebeurtenissen vanaf het moment dat zij naar een supermarkt gingen om zich schuil te houden voor de politie niet geloofwaardig zijn geacht. Eiseressen kunnen gelet op het volgende niet worden gevolgd in hun stelling dat verweerder dat laatste ten onrechte heeft gedaan.
8. Aan eiseressen is niet ten onrechte tegengeworpen dat het ongerijmd is dat zij, na te zijn achtervolgd door de politie, in hun eigen auto – die nota bene een kentekenplaat miste – naar het huis van hun moeder zijn gereden en daar vervolgens de nacht nog hebben doorgebracht terwijl de kentekenplaat herleidbaar was tot het adres van hun moeder. Eiseressen kunnen dan ook niet worden gevolgd in hun stelling dat zij redelijkerwijs hebben kunnen inschatten dat de risico’s van deze acties beperkt waren. Dit verhoudt zich immers niet met hun eigen stelling dat zij werden gezocht door de politie.
9. Daarnaast is niet ten onrechte aan eiseressen tegengeworpen dat het ongerijmd is dat zij, na enige tijd op de eilanden Qeshm en Hormoz te hebben verbleven, zijn teruggegaan naar hun [woonplaats] omdat het teveel zou opvallen als zij daar lange tijd niet zouden worden gezien. Ook dit verhoudt zich niet met hun eigen stelling dat zij daar werden gezocht door de politie. Hierbij heeft verweerder verder niet ten onrechte aan eiseressen tegengeworpen dat het niet geloofwaardig is dat zij zo kort na de gestelde incidenten een binnenlandse vliegreis konden maken, waarbij men zich immers moet identificeren bij de autoriteiten.
10. Ook heeft verweerder niet ten onrechte aan eiseressen tegengeworpen dat zij vaag hebben verklaard over de bezoeken aan hun moeder door de Sepah en Basij (de moraliteitspolitie in Iran), aangezien zij hierover tijdens de gehoren zeer weinig details hebben kunnen geven. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat het op vermoedens is gebaseerd dat het daadwerkelijk de autoriteiten waren die langskwamen, aangezien eiseressen dit slechts relateren aan de omstandigheden dat er meerdere mensen tegelijk kwamen en er toen geen bezorgbusje in de straat stond.
11. Ten slotte heeft verweerder niet ten onrechte aan eiseressen tegengeworpen dat zij vaag hebben verklaard over hun legale uitreis. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat het volgens het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Iran van mei 2022 alleen mogelijk is om door middel van omkoping uit te reizen met de medewerking van meerdere overheidsfunctionarissen, terwijl eiseressen slechts hebben verklaard dat zij veel geld hebben betaald aan een reisagent die kennelijk zijn vak goed verstond.
Vervolging vanwege afvalligheid en kledingvoorschriften
12. Verweerder heeft, zoals tijdens de zitting van 22 mei 2025 ook nogmaals is bevestigd, volledig geloofwaardig geacht dat eiseressen afvallig zijn van de Islam. Gelet hierop bevatten de bestreden besluiten een zorgvuldigheidsgebrek, aangezien vervolgens alsnog wordt overwogen, onder verwijzing naar artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw, dat er een onderbouwing hiervan met documenten ontbreekt en dat de verklaringen van eiseressen niet samenhangend en aannemelijk zijn. Dit past immers niet bij het volledig geloofwaardig achten van dit element. Nadat een element geloofwaardig is geacht, dient het op zwaarwegendheid te worden getoetst. Verweerder heeft dit tijdens de zitting van 22 mei 2025 ook onderkend en de rechtbank verzocht om de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden besluiten volledig in stand te laten zoals bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiervoor ziet de rechtbank geen mogelijkheid omdat de bestreden besluiten nog meer gebreken bevatten.
13. Verweerder mag van een vreemdeling niet verlangen dat hij zich, om vervolging te voorkomen, terughoudend zal opstellen bij de uitoefening van zijn geloofwaardig geachte afvalligheid in het land van herkomst. Dit volgt uit het arrest van het HvJ EU van 5 september 2012 in de zaak Y. en Z. (ECLI:EU:C:2012:518), en de daarop volgende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:94) en 24 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:5349). Aangezien verweerder de afvalligheid van eiseressen geloofwaardig heeft geacht, heeft verweerder gelet op deze rechtspraak ten onrechte van eiseressen verwacht dat zij bij terugkeer naar Iran doen alsof zij moslim zijn om aan de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten ten ontkomen. Hierbij is van belang dat niet in geschil is dat eiseressen volgens de landeninformatie bij terugkeer naar Iran op het vliegveld waarschijnlijk te maken krijgen met ondervraging door de autoriteiten over hun religie, en met verdere monitoring door de autoriteiten. Daar komt nog bij dat het, anders dan verweerder heeft overwogen, evident wel in strijd is met het recht op godsdienstvrijheid om op een officieel formulier te moeten verklaren dat je moslim bent terwijl je dit overtuigd niet bent.
14. In het arrest van het HvJ EU van 21 september 2023 in de zaak S. en A. (ECLI:EU:C:2023:688) is geoordeeld dat verweerder bij het beoordelen van een politieke overtuiging geen mate van diepgeworteldheid mag vereisen. Verweerder heeft dan ook ten onrechte van eiseressen verwacht dat zij bij terugkeer naar Iran hun hoofddoek weer opzetten, omdat hun politieke motieven voor het afdoen van hun hoofddoek oppervlakkig zouden zijn. Bovendien heeft verweerder miskend dat eiseressen allebei in hun aanvullend gehoor hebben verklaard dat het voor hen persoonlijk belangrijk is om de keuze te kunnen maken geen hoofddoek te dragen. Hieruit kan worden afgeleid dat eiseressen (inmiddels) niet langer enkel geen hoofddoek meer dragen om zich politiek te uiten. Verder hebben eiseressen in de aanvullende gehoren verklaard dat zij zich niet kunnen verenigen met het verschil in behandeling tussen mannen en vrouwen in Iran. Verweerder heeft dus miskend dat eiseressen zich in het kader van het K.L.-arrest beroepen op meer dan het niet willen volgen van de kledingvoorschriften.
Conclusie
15. De conclusie is dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het zorgvuldigheidsvereiste van artikel 3:2 van de Awb en het motiveringsvereiste van artikel 3:46 van de Awb. De beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten dienen te worden vernietigd. Zoals hiervoor al is overwogen, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden besluiten geheel in stand te laten of om zelf in de zaken te voorzien. Het ligt namelijk op de weg van verweerder om alsnog een deugdelijke beoordeling te maken van het risico op vervolging bij terugkeer van eiseressen naar Iran. Daarbij moet verweerder rekening houden met wat in deze uitspraak is geoordeeld, inclusief de mededeling van eiseres 1 dat zij ongehuwd zwanger is geraakt.
16. In de gegrondverklaring van de beroepen ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814, bestaande uit een punt voor het indienen van twee samenhangende beroepschriften en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gegrond;
 vernietigt de bestreden besluiten;
 draagt verweerder op om opnieuw op de asielaanvragen van eiseressen te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten ter hoogte van € 1.814 (achttienhonderdveertien euro).
Deze uitspraak is gedaan op 10 juni 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.