ECLI:NL:RBDHA:2025:10335
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het verzet in asielprocedure met betrekking tot Kroatië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025 uitspraak gedaan over het verzet van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 30 december 2024, waarin zijn asielaanvraag ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 8 mei 2025, maar de opposant en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er voor Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen aanleiding was voor de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank heeft in deze uitspraak enkel beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was en of er reden was om te twijfelen aan de ongegrondheid van het beroep. De opposant voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke situatie in Kroatië en dat de standaardoverwegingen in het besluit niet voldeden aan de zorgvuldigheidsvereisten. Hij stelde dat zijn psychische klachten en kwetsbaarheid niet waren meegenomen in de beoordeling.
De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de gemachtigde van de opposant op 7 mei 2025 had laten weten dat er een vlucht naar Kroatië voor de opposant was geboekt en dat er sindsdien geen contact meer was geweest. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de opposant geen belang meer had bij de beoordeling van het verzet, waardoor het verzet niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien het verzet niet inhoudelijk werd beoordeeld.