ECLI:NL:RBDHA:2025:10344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
NL24.38206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van familie- of gezinsleven

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij haar zoon in Nederland. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag, die door de minister van Asiel en Migratie op 14 maart 2023 is afgewezen. Na bezwaar heeft de minister op 6 september 2024 het eerdere besluit gehandhaafd. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij verschillende beroepsgronden aanvoert. De rechtbank heeft op 23 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Eiseres heeft tijdens haar verblijf in Nederland een heftige aardbeving meegemaakt in haar thuisland Turkije, waarbij zij haar huis en familieleden heeft verloren. Zij stelt dat zij afhankelijk is van haar zoon in Nederland voor zowel financiële als medische ondersteuning. De minister heeft echter betoogd dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden zijn. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de nieuwe omstandigheden die na de aanvraag aan het licht zijn gekomen, en dat de belangenafweging die de minister heeft gemaakt niet voldoende is om het gebrek aan motivering te compenseren.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.814.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38206

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. S. Kuster).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Eiseres heeft gevraagd om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij haar zoon (referent) in Nederland. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij heeft daartegen bezwaar gemaakt. De minister heeft dat bezwaar ongegrond verklaard en is bij zijn afwijzing gebleven. Tegen dat besluit voert eiseres een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Het beroep is daarom gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar zoon in Nederland. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 14 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 september 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres is januari 2023 naar Nederland gereisd voor een bezoek aan haar zoon, schoondochter en haar vijf kleinkinderen. Tijdens haar verblijf in Nederland vond een heftige aardbeving plaats in het gebied waar eiseres vandaan komt. Eiseres verloor in die aardbeving niet alleen haar huis, maar (naar eigen zeggen) ook haar zus en andere familie. Eiseres wil nu graag in Nederland bij haar zoon blijven. Daaraan legt zij ten grondslag dat ze familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM uitoefent en dat er voor haar medische belemmeringen bestaan om terug te keren naar Turkije. Eisers is namelijk niet alleen financieel, maar ook in medisch opzicht dusdanig afhankelijk van haar zoon in Nederland, dat zij zich zonder hem niet in Turkije staande zal kunnen houden.
3.1.
De minister volgt eiseres daarin niet. De minister neemt namelijk niet aan dat tussen eiseres en haar zoon familie- of gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat geen sprake is van de daarvoor benodigde ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’ en heeft een belangenafweging gemaakt. Daarnaast heeft de minister het Bureau Medische Advisering (BMA) om advies gevraagd en volgt uit dat advies dat voor eiseres medische behandeling in Turkije beschikbaar is. De minister ziet verder geen dusdanig bijzondere omstandigheden dat op basis daarvan volgens hem moet worden afgeweken van het bestaande beleid op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister heeft de aanvraag van eiseres daarom afgewezen en is ook na het bezwaar van eiseres bij die afwijzing gebleven.
4. Zoals op zitting is besproken, bestond tussen eiseres en de minister onduidelijkheid over de vraag of de minister nu wel of niet aanneemt dat sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en haar zoon. In het verweerschrift heeft de minister dat verduidelijkt. Zo legt de minister uit dat er ten tijde van de aanvraag rechtspraak bestond waaruit volgde dat in alle gevallen een belangenafweging moest worden gemaakt, ook wanneer niet werd aangenomen dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De minister heeft die belangenafweging dan ook, ondanks dat hij geen familie- of gezinsleven aannam, gemaakt. Tegen de tijd dat de minister een beslissing op bezwaar nam, was de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) teruggekomen van haar eerdere lijn. [2] Een belangenafweging hoeft sinds die uitspraak alleen plaats te vinden in het geval familie- of gezinsleven wordt aangenomen. In de gronden van bezwaar was eiseres vooral ingegaan op de belangenafweging. De minister heeft op die gronden (en dus in het kader van de belangenafweging) gereageerd in de beslissing op bezwaar, ook al had hij dus strikt genomen geen belangenafweging hoeven verrichten als geen familie- of gezinsleven wordt aangenomen. Op de zitting heeft de minister nog verduidelijkt dat de beslissing op bezwaar zo moet worden gelezen dat alle aspecten die daar zijn betrokken, óók zijn betrokken bij de vraag of sprake is van familie- of gezinsleven.
4.1.
Eiseres betoogt dat de minister een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Als er al van uit moet worden gegaan dat de overwegingen in de beslissing op bezwaar ten overvloede zijn, omdat er geen belangenafweging hoefde plaats te vinden, blijft een té summiere afweging met betrekking tot het bestaan van familie- of gezinsleven uit het besluit op de aanvraag over. Voor eiseres is verder onvoldoende inzichtelijk hoe de minister haar bezwaarschrift nu precies heeft beoordeeld. Eiseres betoogt verder dat de minister onvoldoende heeft meegewogen dat zij zich in een zeer ingewikkelde situatie bevond na de aardbeving in Turkije en het verlies van haar huis daardoor. De minister motiveert onvoldoende waarom geen sprake is van een belemmering om terug te keren naar Turkije, gelet op de (medische) omstandigheden. Zelfs als het niet onmogelijk is om terug te keren naar Turkije, moet onderkend worden dat het zeer complex zal zijn om de benodigde voorbereidingen, zoals het regelen van een woning, (medische) ondersteuning en medicatie, te treffen voor een vrouw van de leeftijd van eiseres. Verder is sprake van een beperking om feitelijk toegang te krijgen tot de benodigde medicatie en medische behandeling. In het BMA-advies staat dat dit in Ankara beschikbaar is, maar eiseres heeft ook mantelzorg nodig en kent niemand in de buurt van Ankara die dat op zich zou kunnen nemen. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de minister ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van het geldende beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb.
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister een zich onvoldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Juist na de beslissing op de aanvraag zijn meer omstandigheden aan het licht gekomen, zoals het advies van BMA waaruit volgt dat bij het uitblijven van een behandeling een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. De minister had die omstandigheden moeten betrekken bij de vraag of sprake is van een dusdanige afhankelijkheid dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. In de beslissing op bezwaar heeft de minister die feiten wel meegewogen, maar in het kader van een (ten overvloede gemaakte) belangenafweging. Dat is een andere toets dan de vraag of sprake is van familie- of gezinsleven. De minister heeft zich niet expliciet uitgelaten over de vraag of de nieuwe omstandigheden maken dat sprake is van familie- of gezinsleven. De rechtbank constateert daarom dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat en vernietigt het bestreden besluit.
5.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank heeft onderzocht of de mogelijkheid bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, maar komt tot de conclusie dat zij daarvoor zelf de toets zou moeten verrichten of gelet op de in bezwaar naar voren gekomen feiten en omstandigheden gesproken kan worden van familie- of gezinsleven. De rechtbank kan die toets niet uitvoeren, dat is aan de minister. De rechtbank kan die toets ook niet lezen in de door de minister gemaakte belangenafweging, samen met de op zitting gegeven toelichting. De rechtbank wijst in dat verband op de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2025, waarin de Afdeling oordeelt dat de context en inhoudelijke beoordeling bij de vaststelling van familie- en gezinsleven en de daaropvolgende belangenafweging verschillen, zodat de minister bij de belangenafweging een ander standpunt kan innemen over omstandigheden dan zij bij de vaststelling van familie- en gezinsleven heeft gedaan. [3] De rechtbank ziet daarom geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het doen van een tussenuitspraak, nu vrijwel het hele bestreden besluit bestaat uit de (ten overvloede gemaakte) belangenafweging. Het motiveringsgebrek is daarmee van een dusdanige feitelijke omvang dat het efficiënter lijkt om de minister op te dragen een nieuw besluit te nemen, dan om te pogen dat gebrek in de procedure van een tussenuitspraak te laten herstellen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de minister opnieuw op het door haar ingestelde bezwaar moet beslissen. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van acht weken.
6.1.
Omdat eiseres gelijk krijgt en het beroep gegrond is, krijgt zij een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en is verschenen ter zitting. De minister moet dus voor 2 punten proceskosten (met een wegingsfactor 1) aan proceskosten aan eiseres vergoeden. De vergoeding bedraagt daarom € 1.814.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op om binnen acht weken opnieuw te beslissen op het door eiseres ingediende bezwaarschrift;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. P.I. van der Meer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.