ECLI:NL:RBDHA:2025:10572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
NL25.24810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortdurende maatregel van bewaring en zicht op uitzetting van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep betreffende de voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, een Marokkaanse vreemdeling. Eiser is op 6 januari 2025 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Hij heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting niet nodig was en het onderzoek op 10 juni 2025 gesloten.

Eiser stelt dat hij al vijf maanden in detentie verblijft zonder vooruitgang in zijn gedwongen vertrek. Hij betoogt dat er geen zicht meer is op verwijdering binnen een redelijke termijn en dat verweerder niet voortvarend handelt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting ontbreekt. De voortgangsrapportage toont aan dat de lp-aanvraag op 14 januari 2025 is verzonden en dat verweerder voldoende voortvarend handelt door regelmatig contact te onderhouden met de Marokkaanse autoriteiten.

De rechtbank concludeert dat de belangen van verweerder bij voortduring van de maatregel zwaarder wegen dan de belangen van eiser bij invrijheidsstelling. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24810

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 6 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 10 juni 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1988.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. [1] Uit de uitspraak van 6 mei 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 6 mei 2025, rechtmatig was. Daarom ziet de beoordeling nu op het voortduren van de
maatregel van bewaring sinds 6 mei 2025.
4. Eiser voert aan dat hij inmiddels vijf maanden in detentie verblijft. In deze periode is er geen enkele vooruitgang geboekt in het gedwongen vertrek van eiser. Eiser stelt zich dan ook primair op het standpunt dat het zicht op verwijdering binnen een redelijke termijn niet meer bestaat. Voorts werkt verweerder niet voldoende voortvarend aan het vertrek van eiser. Weliswaar vinden er vertrekgesprekken plaats en wordt er gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten, maar gelet op het tijdsverloop dient dit als onvoldoende te worden gekwalificeerd. Van verweerder had immers mogen worden verwacht dat inmiddels op individueel niveau navraag zou worden gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten. Hiervan is niet gebleken. Tot slot is eiser van mening dat vanwege de lange duur van detentie zijn belangen dienen te prevaleren boven het algemeen belang.
5. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder van eiser, is komen te ontbreken. Uit het voortgangsrapport blijkt dat de lp [2] -aanvraag op 14 januari 2025 is verzonden aan de Marokkaanse autoriteiten. Dat er tot op heden nog geen reactie van de Marokkaanse autoriteiten op de lp-aanvraag is ontvangen, maakt niet dat op voorhand twijfel bestaat over de vraag of de Marokkaanse autoriteiten binnen een afzienbare termijn een LP zullen afgeven. In dat kader weegt de rechtbank mee dat eiser geen invulling geeft aan zijn meewerkplicht. Zo is niet gebleken dat eiser enige inspanning heeft verricht om zijn originele paspoort aan de Dienst Terugkeer en Vertrek af te geven. Nu eiser niet volledig en actief meewerkt aan zijn uitzetting, kan niet gesteld worden dat geen zicht op uitzetting bestaat.
6. In wat eiser verder aanvoert, ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder op 21 mei 2025 heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten en op 9 en 30 mei 2025 vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd. Hiermee werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
7. Tot slot zijn door eiser geen nieuwe omstandigheden gesteld die bewaring onredelijk bezwarend voor hem maken. De rechtbank concludeert dat aan het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel meer gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij invrijheidsstelling.
8. Met inachtneming van de ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juni 2025 door mr. M. J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraken van 20 januari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:614), 21 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:4661) en 6 mei 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:7722).
2.Laissez-passer.