ECLI:NL:RBDHA:2025:10633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
NL25.4842
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen overdrachtsbesluit op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 31 januari 2025, waarin hem werd meegedeeld dat hij op basis van de Dublinverordening aan de autoriteiten van België zou worden overgedragen. Eiser had ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat op 11 februari 2025 werd toegewezen, waardoor het bestreden besluit werd geschorst en eiser de behandeling van zijn beroep in Nederland mocht afwachten.

De zitting vond plaats op 26 mei 2025, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar de gemachtigde van verweerder niet. Eiser zelf was ook niet verschenen. De rechtbank verzocht verweerder op 28 mei 2025 om schriftelijk te reageren op de besproken zaken en op de vraag over de verblijfplaats van eiser. Verweerder diende op 3 juni 2025 een schriftelijke reactie in, waarna de rechtbank het onderzoek op 6 juni 2025 sloot.

De rechtbank heeft ambtshalve de vraag beantwoord of eiser procesbelang had bij het beroep. Het werd vastgesteld dat eiser en zijn gemachtigde sinds de opheffing van de maatregel van bewaring geen contact meer hadden gehad. De gemachtigde was niet op de hoogte van de huidige verblijfplaats van eiser, en verweerder had ook geen informatie over zijn verblijfplaats. De rechtbank concludeerde dat eiser kennelijk geen prijs meer stelde op de inhoudelijke behandeling van zijn beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4842

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2025 (hierna: het bestreden besluit), heeft verweerder eiser ervan in kennis gesteld dat hij op grond van artikel 26, eerste lid, van de Dublinverordening [1] aan de autoriteiten van België zal worden overgedragen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 11 februari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:1965) het verzoek toegewezen, waarbij hij heeft bepaald dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat eiser de behandeling van zijn beroep in Nederland mag afwachten.
De rechtbank heeft het beroep op 26 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. De gemachtigde van verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Eiser is zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
Op 28 mei 2025 heeft de rechtbank aan verweerder verzocht om schriftelijk te reageren op hetgeen op zitting is besproken en op de vraag van de rechtbank of hij op de hoogte is van eisers huidige verblijfplaats. Verweerder heeft op 3 juni 2025 een schriftelijke reactie ingediend. De rechtbank heeft op 6 juni 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank beantwoordt allereerst ambtshalve de vraag of eiser procesbelang heeft bij het beroep.
2. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juni 2024 is uiteengezet wanneer procesbelang binnen het bestuursrecht en meer specifiek binnen het asielrecht kan worden aangenomen. [2] De bestuursrechter dient enkel over te gaan tot de inhoudelijke beoordeling van een ingesteld beroep, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil. Daarbij geldt dat de indiener een actueel en reëel belang dient te hebben bij een inhoudelijke beoordeling. In het kader van het asielrecht moet er in beginsel van worden uitgegaan dat een vreemdeling geen prijs meer stelt op de aanvankelijk in Nederland gezochte bescherming indien hij met onbekende bestemming is vertrokken zonder aan verweerder te vermelden waar hij verblijft. Op basis van een dergelijke melding mag een beroep dus niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit is anders indien een vreemdeling contact met zijn gemachtigde onderhoudt na deze melding en er dus kan worden aangenomen dat eiser wel nog prijs stelt op bescherming in Nederland.
3. Ondanks dat in de onderhavige zaak geen asielaanvraag voorligt, ziet de rechtbank geen aanleiding om bij de beoordeling van het procesbelang van een vreemdeling tegen een zelfstandig overdrachtsbesluit een ander beoordelingskader te hanteren.
4. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank ter zitting meegedeeld dat hij sinds de toewijzing van eisers verzoek om een voorlopige voorziening op 11 februari 2025 [3] dan wel de opheffing van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op 12 februari 2025 geen contact meer met eiser heeft kunnen leggen. Eiser heeft zijn gemachtigde toegezegd dat hij na de opheffing van deze maatregel contact met hem zou opnemen. Dit is echter niet gebeurd. Ook is het voor de gemachtigde onbekend waar eiser momenteel verblijft. De gemachtigde trekt het beroep niet in, omdat daartoe geen opdracht is gegeven door eiser.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser en zijn gemachtigde vanaf de opheffing van de maatregel van bewaring tot aan de sluiting van het onderzoek in deze zaak geen contact meer met elkaar hebben gehad en dat de gemachtigde van eiser niet op de hoogte is van eisers huidige verblijfplaats. Ook verweerder heeft in zijn reactie op 3 juni 2025 laten weten niet op de hoogte te zijn van eisers verblijfplaats. Indien eiser een beoordeling van zijn beroep tegen het overdrachtsbesluit had gewild, lag het op zijn weg om contact met zijn gemachtigde te onderhouden over de procedure. Nu hij dit niet heeft gedaan, concludeert de rechtbank dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de inhoudelijke behandeling en beoordeling van het beroep en derhalve geen actueel en reëel belang heeft bij inhoudelijke beoordeling.
6. Eiser heeft geen rechtens te beschermen belang bij een beoordeling van het door hem ingestelde beroep tegen het overdrachtsbesluit. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juni 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Chakur, griffier en openbaar gemaakt middels geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening 604/2013.
2.Met het kenmerk ECLI:NL:RVS:2024:2662.
3.Zaakkenmerk: NL25.4843.