ECLI:NL:RBDHA:2025:10656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
NL25.24899
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die op 21 februari 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure naar Algerije, ondanks dat er enige vertraging is in de afgifte van de laissez passer (lp). Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is, omdat de lp-aanvraag van 2013 nog steeds open zou zijn, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze aanvraag niet meer loopt en dat de huidige lp-aanvraag van 26 februari 2025 de relevante is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24899

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

De minister heeft op 21 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld en daarbij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 10 juni 2025.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 28 april 2025 (in de zaak NL25.18050, ECLI:NL:RBDHA:2025:7370) volgt dat de maatregel van bewaring van 21 februari 2025 tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 24 april 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 24 april 2025.
Voortvarend handelen
2. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Sinds de laissez passer (lp) aanvraag van 26 februari 2025 bij de Algerijnse autoriteiten heeft verweerder enkel standaard schriftelijke rappels verstuurd en er wordt niet intensiever aandacht gevraagd voor deze zaak. De rapellen hebben op heden niet geleid tot de afgifte van een lp, of tot een presentatie bij de Algerijnse autoriteiten.
3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Uit het voortgangsrapport blijkt dat verweerder in de te toetsen periode op 1 mei 2025 en 21 mei 2025 op de lp-aanvraag heeft gerappelleerd. Daarnaast heeft verweerder vertrekgesprekken gevoerd op 29 april 2025 en 26 mei 2025. Ook blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 29 april 2025 dat verweerder speciale aandacht heeft gevraagd voor de lp-aanvraag van eiser bij de Algerijnse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank werkt verweerder hiermee voldoende voortvarend aan eisers uitzetting. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
4. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat – hoewel sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije in algemene zin - het zicht op uitzetting in zijn concrete geval ontbreekt. Verweerder heeft op 23 januari 2013 een lp-aanvraag ingediend bij de Algerijnse autoriteiten en op 19 maart 2013 is eisers identiteit mondeling bevestigd. Volgens eiser blijkt uit de stukken niet dat de lp-aanvraag van 2013 is ingetrokken, waardoor deze al ruim 12 jaar bij de Algerijnse autoriteiten loopt. Ook is er nog geen enkele reactie van de Algerijnse autoriteiten gekomen in Dat er tot op heden, na meer dan 12 jaar, geen reactie van de Algerijnse autoriteiten is geweest, maakt dat er in het concrete geval van eiser geen uitzicht is op uitzetting naar Algerije.
5. De rechtbank stelt voorop dat eiser op 21 februari 2025 in bewaring is gesteld en er op 26 februari een nieuwe lp-aanvraag is gedaan. In de uitspraak van 18 maart 2025 (NL25.9715, ECLI:NL:RBDHA:2025:4471), heeft de rechtbank al geoordeeld dat met zo’n lp-traject de nodige tijd is gemoeid en eiser geen documenten heeft. Daarnaast blijkt uit de mailwisseling tussen verweerder en de gemachtigde van eiser dat er in 2013 geen lp is verstrekt omdat eisers identiteit niet kon worden bevestigd, en dat de lp-aanvraag op 4 augustus 2014 is afgesloten omdat de strafrechtelijke bewaring van eiser was beëindigd. De rechtbank maakt hier uit op dat de lp-aanvraag van 23 januari 2013 sinds 4 augustus 2014 niet meer loopt. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat de lp-aanvraag al meer dan 12 jaar loopt en gaat uit van de lp-aanvraag van 26 februari 2025.
6. Dat er nu na 3,5 maand geen reactie is van de Algerijnse autoriteiten op die lp-aanvraag, betekent niet dat in eisers geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Zoals hiervoor overwogen is dat niet ongebruikelijk. Eiser heeft verder geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat het lp-traject op niets zal uitlopen en dat er voor hem geen lp zal worden afgegeven.
7. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
8. Eiser voert tot slot aan dat er kan worden volstaan met een lichter middel en dat eiser zich wekelijks bij de vreemdelingenpolitie kan melden.
9. In beide eerder genoemde uitspraken heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat verweerder in de te toetsen periode een lichter middel dan bewaring had moeten toepassen. Eiser heeft niets nieuws aangevoerd, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om hier anders over te oordelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Slotsom beroepsgronden
10. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden van eiser niet leiden tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Ambtshalve toetsing
11. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van F.S. Ulrich, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.