In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B.J. Pattiata, heeft beroep ingesteld tegen een aanvullend terugkeerbesluit en een bewaringsmaatregel die aan hem zijn opgelegd. Het aanvullend terugkeerbesluit, dat op 21 februari 2025 is genomen, houdt in dat de eiser terug moet keren naar Algerije, zijn land van herkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit voldoet aan de vereisten die zijn gesteld in eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van de eiser, dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid, niet slaagt, omdat de rechtbank van mening is dat de verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de eiser.
Daarnaast heeft de rechtbank de bewaringsmaatregel beoordeeld. De eiser heeft aangevoerd dat zijn aanhouding onrechtmatig was, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de aanhouding op basis van een controle van de fiets en het ontbreken van een identiteitsbewijs rechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende gronden zijn voor de bewaringsmaatregel, omdat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser afgewezen en de verzoeken om schadevergoeding verworpen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.