In deze zaak heeft eiser op 19 september 2024 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn echtgenote en zoon in het kader van nareis. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op deze aanvraag. Eiser heeft op 24 april 2025 beroep ingesteld, maar verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting en stelt vast dat de beslistermijn is verstreken. Eiser heeft verweerder op 3 april 2025 in gebreke gesteld, wat de rechtbank als ontvankelijk en kennelijk gegrond beschouwt. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een beslissing moet nemen op de aanvraag. Indien verweerder besluit tot nader onderzoek, moet dit binnen twintig weken na verzending van de uitspraak gebeuren. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, aangezien de termijn van 42 dagen is overschreden. Eiser wordt in de proceskosten vergoed tot een bedrag van € 453,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 194,- moet ook worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van J.M. Coerts, griffier.