ECLI:NL:RBDHA:2025:10685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
NL25.19439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep gegrond tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze zaak heeft eiser op 19 september 2024 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn echtgenote en zoon in het kader van nareis. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op deze aanvraag. Eiser heeft op 24 april 2025 beroep ingesteld, maar verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting en stelt vast dat de beslistermijn is verstreken. Eiser heeft verweerder op 3 april 2025 in gebreke gesteld, wat de rechtbank als ontvankelijk en kennelijk gegrond beschouwt. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een beslissing moet nemen op de aanvraag. Indien verweerder besluit tot nader onderzoek, moet dit binnen twintig weken na verzending van de uitspraak gebeuren. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, aangezien de termijn van 42 dagen is overschreden. Eiser wordt in de proceskosten vergoed tot een bedrag van € 453,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 194,- moet ook worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van J.M. Coerts, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19439

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. Eiser heeft op 19 september 2024 ten behoeve van zijn echtgenote en zoon ( [naam 1] en [naam 2] ) een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet op tijd beslissen op deze aanvraag.
2. Op 24 april 2025 heeft eiser beroep ingesteld.
3. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]
5. Tegen het niet tijdig beslissen staat beroep bij de rechtbank open. [2]
6. De rechtbank stelt op basis van de stukken vast dat de beslistermijn is verstreken. [3]
7. De rechtbank stelt ook vast dat eiser verweerder bij brief van 3 april 2025, ontvangen door verweerder op 4 april 2025, heeft meegedeeld dat hij in gebreke is. Het beroep is daarom ontvankelijk en kennelijk gegrond.
8. Nu uit het dossier niet blijkt dat verweerder de stukken al heeft beoordeeld, bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak een beslissing moet nemen op de aanvraag [4] . Als verweerder binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en als hij dit schriftelijk aan eiser meedeelt, dan moet hij binnen twintig weken na verzending van de uitspraak een beslissing nemen op de aanvraag.
9. De rechtbank bepaalt ook dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. [5]
10. Nu de rechtbank niet is gebleken dat verweerder een besluit heeft genomen over de hoogte van de dwangsom zal de rechtbank alsnog de hoogte van de dwangsom vaststellen. [6] De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder de ingebrekestelling op 4 april 2025 heeft ontvangen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een dwangsom over 42 dagen is verbeurd. De hoogte van de verbeurde dwangsom is dan ook € 1.442,-. [7]
11. Gelet hierop is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 453,50 (1 punt x factor 0,5 x € 907,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. [8]
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Als verweerder binnen die termijn besluit dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dit aan eiser schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 453,50;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 194,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van
J.M. Coerts, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb.
3.Op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643 en ECLI:NL:RVS:2024:2644.
5.Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
6.Op grond van artikel 8:55c van de Awb
7.Gezien het bepaalde in artikel 4:17, tweede lid, van de Awb
8.Zie het Besluit proceskosten bestuursrecht.