ECLI:NL:RBDHA:2025:10750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
NL25.12496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van vreemdelingenbewaring was opgelegd. De eiser, van Moldavische en Russische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de minister zich redelijk op het standpunt had kunnen stellen dat de enkele omstandigheid dat eiser bij zijn echtgenote en kind in Duitsland wilde zijn, niet maakte dat hij door zijn verblijf in vreemdelingenbewaring onevenredig bezwaard werd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit aan eiser was uitgereikt en dat hij niet met concreet tegenbewijs had aangetoond dat dit niet het geval was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring in beginsel konden dragen, en dat de minister niet verplicht was om lichter middelen te overwegen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12496

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Veerman. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Moldavische en Russische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
Is het terugkeerbesluit bekend gemaakt?
Wat is het betoog van eiser?
2. Eiser stelt dat niet blijkt dat het terugkeerbesluit van 7 februari 2025 aan hem of zijn gemachtigde is bekendgemaakt. Blijkens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring was eiser niet op de hoogte van het terugkeerbesluit. Dat uit het bestreden besluit (M109) en het pv [2] van gehoor voorafgaand aan dat besluit (M110) zou blijken dat het terugkeerbesluit is uitgereikt is niet voldoende.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
2.1.
De Afdeling [3] heeft in de uitspraak van 20 oktober 2011 [4] bepaald dat voldoende is aangetoond dat een verwijderingsbesluit is uitgereikt, als uit dat besluit blijkt dat het is uitgereikt. De vreemdeling moet de uitreiking dan met concreet tegenbewijs bestrijden, anders moet van de juistheid van de vermelding dat het besluit is uitgereikt worden uitgegaan.
2.2.
In het terugkeerbesluit van 7 februari 2025 wordt vermeld dat een afschrift daarvan onmiddellijk aan eiser is uitgereikt. Eiser heeft dit niet met concreet tegenbewijs bestreden, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat het terugkeerbesluit is uitgereikt. Overigens heeft eiser op zitting ook aangegeven dat hij wist dat hij Nederland binnen vier weken moest verlaten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is eiser op de juiste grond opgehouden?
Wat is het betoog van eiser?
3. Eiser voert aan dat de minister hem ten onrechte op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw heeft opgehouden. Uit de stukken [5] blijkt dat de AVIM [6] op 1 februari 2025 al heeft vastgesteld wat de juiste identiteitsgegevens van eiser zijn. Dat is ook bevestigd aan de hand van documenten. Omdat er dus geen reden was te twijfelen aan de identiteit van eiser had hij moeten worden opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.1.
Op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw mag de staande gehouden persoon worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor als zijn identiteit niet onmiddellijk kan worden vastgesteld.
Op grond van het derde lid van dat artikel mag de staande gehouden persoon worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor als zijn identiteit onmiddellijk kan worden vastgesteld en als blijkt dat deze persoon geen rechtmatig verblijf geniet, dan wel niet onmiddellijk blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft.
3.2.
Uit het pv van ophouding van 12 maart 2025 volgt dat eiser is opgehouden aansluitend op strafrechtelijke heenzending en dat hij ten tijde van de ophouding niet beschikte over een identiteitsbewijs op grond waarvan zijn identiteit kon worden vastgesteld. Daardoor kon op dat moment de identiteit van eiser niet onmiddellijk worden vastgesteld. Dat dit eerder kennelijk wel was vastgesteld, maakt dat niet anders. Verder geldt dat de minister niet verplicht is de in het kader van de strafrechtelijke aanhouding verkregen gegevens over de identiteit van de vreemdeling tot uitgangspunt te nemen. [7] Uit het pv van ophouding blijkt dat ook daadwerkelijk onderzoek is gedaan naar de identiteit van eiser, onder meer door de systemen en registers te raadplegen. Eiser is dus terecht opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw. [8] Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is artikel 5.3 van het Vb [9] geschonden?
Wat is het betoog van eiser?
4. Eiser stelt dat uit het dossier niet blijkt dat aan hem de informatiebrief in de Russische taal is uitgereikt. De minister heeft daardoor artikel 5.3 van het Vb geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
De minister heeft op zitting erkend dat de informatiebrief niet is toegevoegd aan dossier. In de M109 en M110 staat wel dat de informatiebrief in de Russische taal is uitgereikt aan eiser. Omdat eiser deze uitreiking niet met concreet tegenbewijs heeft bestreden, gaat de rechtbank er vanuit dat de uitreiking inderdaad heeft plaatsgevonden. Aangezien de minister geen afschrift van die brief aan het dossier heeft toegevoegd, kan de rechtbank echter niet controleren of de inhoud van die brief overeenkomt met de inhoud van de maatregel van bewaring. Daardoor is niet duidelijk of eiser schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. [10] De minister heeft daarom zijn informatieplicht, zoals bedoeld in artikel 5.3 van het Vb, geschonden, zodat sprake is van een gebrek.
4.2.
De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring, aangezien de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Hierbij is het volgende relevant. De redenen van de bewaring zijn mondeling met behulp van een tolk in eisers taal tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aan eiser voorgehouden. Eiser is dus wel op de hoogte gebracht van die redenen voordat de bewaring aanving. Verder is hem tijdens dat gehoor verteld dat hij tegen het bestreden besluit beroep kan instellen en dat hij daarover kan overleggen met een advocaat die weet hoe dat moet. Ook is in het bestreden besluit vermeld dat eiser tegen dat besluit beroep kan instellen. Ten slotte is aan eiser kosteloze rechtsbijstand toegekend en heeft zijn advocaat namens hem kort na het opleggen van de maatregel beroep ingesteld. Eiser is daarom niet in zijn belangen geschaad. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Welke gronden zijn aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd?
5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De minister heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Kunnen de gronden de maatregel in beginsel dragen?
Wat betoogt eiser met betrekking tot de grond onder 3a?
5.1.
Eiser stelt dat de minister de grond onder 3a niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Eiser erkent weliswaar dat hij geen documenten heeft, maar niet blijkt uit het dossier dat hij tijdens een gehoor voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit heeft verklaard dat hij Nederland zonder document is binnengekomen. Er zit geen verslag van dat gehoor in het dossier.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.2.
Aangezien niet in geschil is dat eiser geen documenten heeft en dus zonder geldig grensoverschrijdingsdocument en visum Nederland is ingereisd, is deze grond feitelijk juist. Wat eiser aanvoert over het verslag van het gehoor is daarom niet van belang.
Wat betoogt eiser met betrekking tot de grond onder 3c?
5.3.
Eiser stelt verder dat de minister de grond onder 3c niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen, aangezien niet blijkt dat het terugkeerbesluit van 7 februari 2025 aan hem is uitgereikt. Eiser was daarom niet op de hoogte van zijn vertrekplicht. Verder voert hij aan dat hij Nederland heeft verlaten en naar zijn echtgenote en kind in Duitsland is gegaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.4.
Zoals in 2.2. is overwogen gaat de rechtbank er vanuit dat het terugkeerbesluit aan eiser is uitgereikt. Eiser was dus op de hoogte van zijn plicht Nederland en het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland, te verlaten. Met zijn gestelde vertrek naar Duitsland heeft eiser daar niet aan voldaan. Bovendien heeft eiser niet onderbouwd dat hij daadwerkelijk en binnen de vertrektermijn van vier weken, naar Duitsland is gegaan. Deze grond is dus feitelijk juist.
Wat is het oordeel van de rechtbank over de vraag of de gronden de maatregel in beginsel kunnen dragen?
5.5.
De gronden onder 3a en 3c kunnen de maatregel van bewaring in beginsel dragen. Wat verder nog is aangevoerd over de gronden hoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden de maatregel ook daadwerkelijk dragen?
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Het betoog van eiser, dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel omdat hij het terugkeerbesluit niet heeft ontvangen en dus de terugkeerverplichting niet heeft genegeerd, slaagt niet. Zoals in 2.2. is overwogen kan er van worden uitgegaan dat het terugkeerbesluit wel is uitgereikt. Eiser heeft zich dus niet gehouden aan zijn terugkeerverplichting, zodat de minister terecht geen reden heeft gezien voor het opleggen van een minder dwingende maatregel.
Is de maatregel van bewaring voor eiser onevenredig bezwarend?
Wat is het betoog van eiser?
7. Eiser betoogt verder dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is, aangezien hij bij zijn echtgenote en kind in Duitsland wil zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7.1.
De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de enkele omstandigheid dat eiser bij zijn echtgenote en kind in Duitsland wil zijn niet maakt dat hij door zijn verblijf in vreemdelingenbewaring zozeer wordt benadeeld dat de maatregel voor hem onevenredig bezwarend is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt een ambtshalve toets tot een ander oordeel?
8. De rechtbank ziet verder in het dossier, ambtshalve toetsend, geen grond om tot het oordeel te komen dat de maatregel op enig moment onrechtmatig was. [11]
Wat is de conclusie?
9. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Daarom zal ook het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Korporaal-Wisman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Proces-verbaal
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.ECLI:NL:RVS:2011:BU2844. Dit oordeel is herhaald in de uitspraak van 24 oktober 2023,
5.HV23 Controle personalia in systemen en registers
6.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel
7.Afdeling 25 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:134
8.Zie ook Afdeling 1 februari 2024, ECLI:RVS:2024:415, en 19 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2942
9.Vreemdelingenbesluit 2000
10.Zoals is vereist volgens de uitspraken van de Afdeling van 15 november 2023, ECLI:NL:RVD:2023:4180 en 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979, rechtsoverweging 3.2
11.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858