In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 15 december 2023 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd op basis van WBV 2023/34. Eiseres heeft de minister op 22 april 2025 in gebreke gesteld, wat tijdig was. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat eiseres meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor omtrent de asielmotieven van eiseres moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag moet bekendmaken. Indien de minister niet tijdig beslist, kan hij een dwangsom van € 100,- per dag verbeuren, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. Dit bedrag is vastgesteld op € 453,50, omdat eiseres een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van haar beroepschrift.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 16 juni 2025. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen zestien weken een besluit op de aanvraag bekend te maken, en heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres.