ECLI:NL:RBDHA:2025:109

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
NL24.28879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van dwangsom aan de Minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft eiseres op 2 september 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de Minister van Asiel en Migratie. Op 21 juni 2024 heeft eiseres de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Vervolgens heeft zij op 19 juli 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft beoordeeld of de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling was verstreken. De rechtbank oordeelt dat Nederland op 29 april 2023 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de aanvraag van eiseres, en dat de minister een beslistermijn van zes maanden had. De rechtbank concludeert dat de minister niet tijdig heeft beslist en dat eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld.

Het beroep is gegrond verklaard. De rechtbank legt de minister een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres. Tevens wordt de minister een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28879

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres

mede namens de minderjarige:

[naam], V-nummer: [nummer],

(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

Overwegingen

Eiseres heeft op 2 september 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de minister.
Bij brief van 21 juni 2024 heeft eiseres de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag.
Eiseres heeft vervolgens op 19 juli 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling van 21 juni 2024 was verstreken en gelet daarop of het daarna ingediende beroep ontvankelijk is.
Procedurerichtlijn en nationaalrechtelijke beslistermijn
3. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 29 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:17619) geoordeeld dat een lidstaat in ieder geval een beslistermijn van zes maanden heeft om op een asielverzoek te beslissen, nadat is vastgesteld, op grond van de Dublinverordening, dat zij verantwoordelijk is.
4. Eiseres heeft de opvolgende aanvraag ingediend op 2 september 2022. De minister heeft op 13 oktober 2022 de Italiaanse autoriteiten verzocht eiseres terug te nemen. Op
28 oktober 2022 zijn de Italiaanse autoriteiten hiermee akkoord gegaan en is de overdrachtstermijn van zes maanden aangevangen. Deze termijn is geëindigd op 28 april 2023. Omdat eiseres niet op tijd is overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten, is Nederland op 29 april 2023 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw vangt, indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid, aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
6. Nu vaststaat dat Nederland op 29 april 2023 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de aanvraag van eiseres en de rechtbank van oordeel is dat vanaf dat moment een behandeltermijn gold van in elk geval zes maanden, aldus in elk geval tot
29 oktober 2023, beoordeelt de rechtbank vervolgens de verlenging van deze nationaalrechtelijke beslistermijn in relatie tot de Procedurerichtlijn.
7. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. De minister heeft, met inwerkingtreding van het WBV 2023/3, van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en de beslistermijn van asielaanvragen, ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024, met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 11 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:5087) geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2023/3 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet echter aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken.
8. In de situatie waarin een beslistermijn van in elk geval zes maanden is verstreken na het moment waarop Nederland verantwoordelijk is geworden, is een verlenging van deze nationaalrechtelijke beslistermijn met negen maanden niet rechtsgeldig, voor zover daarmee de behandelduur zoals opgenomen in de Procedurerichtlijn wordt overschreden. Immers, op grond van artikel 35, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn mag de maximale termijn van 21 maanden na het indienen van de asielaanvraag niet worden overschreden. Aldus eindigt in de situatie van eiseres de nationaalrechtelijke beslistermijn eerder dan na een verlenging van negen maanden, namelijk op 2 juni 2024.
9. De rechtbank stelt vast dat op het moment dat eiseres de minister in gebreke stelde de maximale beslistermijn van 21 maanden was verstreken, Nederland inmiddels verantwoordelijk was geworden en de minister in ieder geval een beslistermijn van zes maanden heeft gehad vanaf het moment waarop zij verantwoordelijk werd. Aldus heeft eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld. Sindsdien zijn meer dan twee weken verstreken.
10. Het beroep is daarom gegrond.
11. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiseres. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
12. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
13. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, de minister een termijn van acht weken krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
15. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
T.H. Bos, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.