ECLI:NL:RBDHA:2025:1099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
21/8033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing urgentieverklaring en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om een urgentieverklaring behandeld. Eiseres had haar verzoek om urgentie op 2 oktober 2020 ingediend, maar dit werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen. Na een bezwaarschrift en een beroep bij de rechtbank, heeft eiseres op 21 november 2024 haar beroep ingetrokken, maar verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat er sinds het indienen van het bezwaar op 13 november 2020, vier jaar en drie maanden zijn verstreken, waarbij de bezwaarprocedure elf maanden en de beroepsprocedure drie jaar en twee maanden duurde. De rechtbank houdt rekening met het processuele gedrag van eiseres, die de rechtbank niet tijdig heeft geïnformeerd over het vervallen van procesbelang na een uitspraak van de hoogste bestuursrechter. Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarprocedure vijf maanden bedraagt. De rechtbank veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,- aan eiseres wegens deze overschrijding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8033

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: G. Tjon Man Tsoi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om een urgentieverklaring.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 2 oktober 2020 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen op 13 november 2020 een bezwaarschrift ingediend. Met het bestreden besluit van 29 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseres heeft hiertegen op 10 december 2021 beroep ingesteld.
1.2.
Eiseres heeft op 10 januari 2022 verzocht om uitstel voor het indienen van de gronden van het beroep in verband met onderzoek naar de vochtproblematiek in haar woning en minnelijk overleg tussen eiseres en verweerder en in verband met de behandeling van een door eiseres ingesteld hoger beroep bij de hoogste bestuursrechter [1] over een eerdere afwijzing van een urgentieverklaring. Bij brief van 12 januari 2022 heeft de rechtbank aan eiseres 8 weken uitstel verleend voor het indienen van de beroepsgronden.
1.3.
Op 14 oktober 2022 heeft eiseres verzocht om aanhouding, omdat de hoogste bestuursrechter de eerdere uitspraak van deze rechtbank had vernietigd en had bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar zal moeten nemen. Daarom heeft de rechtbank op 17 oktober 2022 aan partijen medegedeeld dat de behandeling van het beroep wordt uitgesteld tot een nader te bepalen datum.
1.4.
Op 1 februari 2024 heeft de rechtbank partijen verzocht om de rechtbank te informeren over de huidige stand van zaken. Verweerder heeft de rechtbank geïnformeerd dat eiseres in hoger beroep was gegaan tegen de nieuwe beslissing op bezwaar en dat de Afdeling op 25 oktober 2023 uitspraak heeft gedaan. [2] Per abuis heeft de rechtbank deze reactie van verweerder op 15 februari 2024 naar eiseres zelf gestuurd, en niet naar haar gemachtigde. Op 15 april 2024 heeft de rechtbank alsnog de reactie van verweerder doorgestuurd naar de gemachtigde van eiseres. Eiseres heeft niet gereageerd op de brief van 1 februari 2024 van de rechtbank en ook niet op de op 15 april 2024 doorgestuurde stukken van verweerder. Op 6 juni 2024 heeft de griffier de gemachtigde van eiseres gebeld. De gemachtigde heeft toen toegezegd zo snel mogelijk te zullen reageren, maar de rechtbank heeft geen reactie van de gemachtigde mogen ontvangen. Vervolgens is de zaak op een zitting gepland.
1.5.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om haar geen urgentieverklaring te verlenen. Op de zitting van 21 november 2024 heeft de gemachtigde van eiseres het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. In deze zaak moet de vraag worden beantwoord of eiseres recht heeft op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Eiseres heeft een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. [3] De vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit de rechtspraak van het EHRM [4] volgt dat daarbij van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiseres gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiseres. Als uitgangspunt geldt dat in zaken die uit een rechterlijke instantie bestaan een totale lengte van de procedure van twee jaar redelijk is. Hiervan geldt een half jaar voor de bezwaarfase en anderhalf jaar voor de beroepsfase. [5] Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling vangt de redelijke termijn in beginsel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaar heeft ontvangen. [6]
4. Sinds het instellen van het bezwaar op 13 november 2020, zijn afgerond vier jaar en drie maanden verstreken. De bezwaarprocedure duurde in totaal elf maanden. De beroepsprocedure duurde in totaal drie jaar en twee maanden. De rechtbank stelt vast dat het beroep op 14 oktober 2022 op verzoek van eiseres, na de uitspraak van de hoogste bestuursrechter over de eerder afgewezen urgentieverklaring, twee jaar en ruim één maand is aangehouden, tot de zitting op 21 november 2024. Deze periode zal de rechtbank van de totale duur van de beroepsprocedure aftrekken. De rechtbank neemt in haar oordeel mee dat de gemachtigde van eiseres uit eigen beweging de rechtbank had kunnen informeren over het feit dat er geen procesbelang meer was na de uitspraak van de Afdeling op 25 oktober 2023. Dat geldt ook voor de periode daarna tot aan de zitting, waarin de gemachtigde van eiseres bekend was met de opvatting van verweerder en de rechtbank had kunnen informeren over het feit dat er geen procesbelang meer was bij deze beroepsprocedure. De gemachtigde heeft echter ook niet op twee schriftelijke verzoeken van de rechtbank gereageerd en daarna telefonisch toegezegd de rechtbank een reactie te sturen, maar dit vervolgens nagelaten.
5. In totaal zal de rechtbank vanwege het processuele gedrag van eiseres twee jaar en één maand aftrekken van de hiervoor onder 4 vastgestelde totale duur van de beroepsprocedure. Dat betekent dat enkel de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarprocedure overblijft, die in dit geval vijf maanden bedraagt. De rechtbank ziet aanleiding om te oordelen dat de vergoeding daarvan in zijn geheel voor rekening komt van verweerder. Daarbij wordt uitgegaan van een bedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Bij de hiervoor vastgestelde overschrijding bedraagt de schadevergoeding dus afgerond € 500,-.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot het betalen van de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 500,-. Om een vergoeding van haar proceskosten heeft eiseres niet verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
- veroordeelt verweerder om aan eiseres een schadevergoeding van € 500,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3949.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, onder rechtsoverweging 4.3.
6.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2562, onder rechtsoverweging 7.2.