ECLI:NL:RBDHA:2025:1104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
24/7343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder bestuursdwang voor ontruiming sociale huurwoning wegens overtreding huisvestingsregels

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen een last onder bestuursdwang behandeld. Eiser, die zonder toestemming van de verhuurder met zijn gezin in een sociale huurwoning woont, heeft een last tot ontruiming ontvangen. De rechtbank beoordeelt of de last terecht is opgelegd, gezien de overtreding van de huisvestingsregels. Eiser stelt dat hij een gemeenschappelijke huishouding voert met de huurder van de woning, maar de rechtbank oordeelt dat hier onvoldoende bewijs voor is. De rechtbank wijst erop dat de woning niet geschikt is voor het huisvesten van drie volwassenen en een kind, en dat er geen zicht is op legalisatie van de situatie. De belangen van de minderjarige dochter van eiser worden ook in de afweging meegenomen, maar de rechtbank concludeert dat de handhaving van de last onder bestuursdwang gerechtvaardigd is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de last tot ontruiming blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7343

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Verheij),
en

het dagelijks bestuur van Holland Rijnland, verweerder(gemachtigde: [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de last onder bestuursdwang die hem is opgelegd. Bij besluit van 5 maart 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last tot ontruiming van een sociale huurwoning opgelegd.
1.1
Met het bestreden besluit van 8 juli 2024 op de bezwaren van eiser heeft verweerder de last onder bestuursdwang gehandhaafd.
1.2
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam 2] (huurder), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser heeft zijn echtgenote en dochter als toehoorder meegenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit, dat in bezwaar is gehandhaafd, een last onder bestuursdwang opgelegd omdat hij een overtreding heeft geconstateerd van de huisvestingsregels. [1] De sociale huurwoning aan de [adres] te [plaats] (de woning) is sinds 2015 verhuurd aan huurder. Sinds november 2022 is eiser in de Basisregistratie personen (Brp) van de gemeente Leiden ingeschreven op dit adres. In augustus 2023 is ook de dochter van eiser ingeschreven op dit adres en in oktober 2023 zijn echtgenote. Volgens verweerder is dit een overtreding, omdat eiser zonder toestemming met zijn gezin woont in een woning, die alleen is bedoeld voor de huurder en zijn gezinsleden. Er is volgens verweerder geen bewijs aangeleverd waaruit blijkt van een duurzame en gemeenschappelijke huishouding (en relatie) tussen eiser en huurder. Daarbij is de woning niet geschikt voor het huisvesten van drie volwassenen en een kind, omdat er maar één slaapkamer is. De last onder bestuursdwang houdt in dat eiser de woning binnen 8 weken moet ontruimen en de sleutels moet inleveren. Als niet aan deze last wordt voldaan, zal de woning door verweerder worden ontruimd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Volgens eiser voert hij wel degelijk een gemeenschappelijke huishouding met zijn gezin en huurder. Zo is er sprake van wederzijdse zorg. Eiser betaalt de huur, huurder heeft de woning opgeknapt, doet het huishouden en betaalt de nutsvoorzieningen en eisers echtgenote doet de overige huishoudelijke taken voor het gezin. Eiser is vlak na zijn komst naar Nederland zijn woning kwijtgeraakt en omdat de relatie met huurder zo goed verliep, is hij al snel bij hem ingetrokken. Eiser heeft geprobeerd om een verklaring van inwoning te krijgen zodat hij medehuurder kon worden, maar die zou zijn afgewezen omdat hij nog geen 24 maanden in de Brp stond ingeschreven. Dat is inmiddels wel bijna het geval, waardoor hij aan de voorwaarden voldoet. Het formaat van de woning is prima, het hele gezin woont er met plezier en er zijn geen klachten van omwonenden. Daarbij is er sprake van een minderjarige dochter. Haar belangen hadden uitdrukkelijk gemotiveerd moeten worden meegewogen, gelet op artikel 8 van het EVRM [2] en artikel 27 van het IVRK. [3] Tenslotte is geen rekening gehouden met het feit dat bij ontruiming het gezin met minderjarig kind op straat komt te staan. Er is geen opvang en bij familie kunnen ze niet terecht.
Wat zijn de regels?
4. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is er sprake van een overtreding?
5. Uit artikel 8, eerste lid van de Huisvestingswet volgt dat het verboden is om een sociale huurwoning zonder vergunning in gebruik te nemen. Op grond van artikel 8 van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland is het verboden een sociale huurwoning als woonruimte in gebruik te nemen zonder huisvestingsvergunning van het Dagelijks Bestuur. Nu niet in geschil is dat eiser geen toestemming heeft van verhuurder om in de woning te gaan wonen, heeft verweerder dit terecht aan hem tegengeworpen. Dat er sprake zou zijn van een gemeenschappelijke huishouding met zijn gezin en huurder en wederzijdse zorg op basis van een hechte vriendschap, is bovendien niet met stukken onderbouwd. Dit is enkel gebaseerd op de verklaringen van eiser, terwijl uit de bevindingen van verweerder een ander beeld naar voren komt, namelijk dat huurder de sociale huurwoning onderverhuurt aan eiser en daar niet zelf verblijft. Dat eiser wel geprobeerd zou hebben een verklaring van inwoning te vragen doet, wat hier ook van zij, hier niet aan af, omdat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk toestemming heeft gekregen om met zijn gezin in de woning te trekken. Verweerder mocht daarom concluderen dat er sprake is van een overtreding en mocht tot handhaving overgaan.
Is er concreet zicht op legalisatie?
5.1
Dat de reden dat eiser geen toestemming heeft gekregen om medehuurder van de woning te worden, zou zijn gelegen in de omstandigheid dat hij daar nog geen 24 maanden woonde, maar dat dit nu wel bijna het geval is, maakt niet dat daarmee dus concreet zicht is op legalisatie. Na een inschrijvingsduur van 24 maanden, zou eerst inhoudelijk beoordeeld moeten worden of hij toestemming zou krijgen om medehuurder te worden. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat die toestemming niet gegeven zal worden. Enerzijds omdat de huurder inmiddels ook geen toestemming meer heeft om de woning te gebruiken en anderzijds omdat het huis te klein is om met drie volwassenen en een kind te bewonen, nu er slechts 1 slaapkamer is.
Zijn er bijzondere omstandigheden?
5.2
Dat volgens eiser de woning prima voldoet en dat er geen klachten zijn van omwonenden, vormen geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder niet tot handhaving zou mogen overgaan. Dit volgt uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter (de Afdeling). [4] Ook volgt daaruit dat medische omstandigheden alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen leiden tot het oordeel dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid handhavend kan optreden. [5] Een doorverwijzing naar de GGZ van de echtgenote van eiser is hiervoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende, omdat hieruit niet blijkt van zeer ernstige medische problematiek waardoor, in samenhang met de overige omstandigheden, van handhaving zou moeten worden afgezien.
Is voldoende rekening gehouden met de belangen van het kind?
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eisers minderjarige dochter, gelet op het bepaalde in artikel 8 van het EVRM en artikel 27 van het IVRK. Daartoe is het volgende van belang. [6]
5.4
Uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [7] volgt dat artikel 8 van het EVRM geen recht op woonruimte garandeert. De enkele omstandigheid dat eiser heeft aangegeven dat hij nog geen woonruimte heeft gevonden, maakt dus niet dat verweerder op grond van deze bepaling niet tot handhaving mocht overgaan. Artikel 8 van het EVRM heeft als doel het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. Daaraan kunnen positieve verplichtingen voor de overheid zijn verbonden. In dat verband moet worden beoordeeld of met het bestreden besluit een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van eiser om de woning niet te hoeven ontruimen en het maatschappelijk belang van een eerlijke verdeling van schaarse sociale woonruimte. Daarbij hebben kinderen en andere kwetsbare personen in het bijzonder recht op bescherming. Verder is hierbij van belang dat bij de besteding van publieke middelen aan de verdragsstaat een ruime “margin of appreciation” (beoordelingsruimte) toekomt.
5.5
In het geval van eiser doen zich naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden voor waaruit een positieve verplichting als bedoeld onder 5.4 voortvloeit. Zo is niet gebleken dat eiser niet in staat is voor zichzelf en zijn gezin in onderdak te voorzien. De enkele, niet onderbouwde stelling dat hij tot nu toe geen woonruimte heeft kunnen vinden en dat dat met zijn inkomen lastig is, is hiervoor onvoldoende. Eiser moet in staat worden geacht zelf zijn gezinsleven vorm te geven, waardoor ook de belangen van zijn kind zijn gewaarborgd. Daarbij heeft verweerder in zijn afweging kunnen betrekken dat eiser op eigen beweging zijn echtgenote en dochter naar Nederland heeft laten komen, in de wetenschap dat hij niet over adequate woonruimte beschikte. De gevolgen hiervan kunnen niet afgewenteld worden op derden, omdat eiser hiervoor in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is. Daarbij komt dat eiser een vader, twee zussen en drie broers in de omgeving heeft wonen, waardoor hij een netwerk heeft dat hij om hulp kan vragen en hij heeft inkomsten uit werk. Dat al zijn familieleden ook in sociale huurwoningen verblijven waardoor er bij hen geen plek is voor eiser en zijn gezin, is niet onderbouwd en maakt niet dat eiser niet elders, bijvoorbeeld in een plaats waar de woondruk minder hoog is, woonruimte zou kunnen vinden. Niet is gebleken dat hij dat heeft geprobeerd. Ook blijkt uit de brief van de school die eiser heeft overgelegd dat eiser en zijn echtgenote zorgen voor een stabiel gezinsleven en dat eiser actief hulp vraagt waar nodig, waaruit kan worden afgeleid dat eiser ook zelf zijn verantwoordelijkheid in dit kader neemt.
Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat minderjarige kinderen niet zomaar op straat gezet worden, omdat er in Leiden drie hulpverlenende instanties zijn die bij ontruimingen waarbij kinderen betrokken zijn, voor opvang zorgdragen. Dit blijkt ook uit het feit dat verweerder nog niet is overgegaan tot handhaving. Verweerder heeft in deze afweging ook mogen betrekken dat het maatschappelijk belang van een eerlijke verdeling van schaarse woonruimte een grotere rol speelt dan het individuele belang van eiser om in de woning te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangenafweging, te weten die tussen het maatschappelijk belang van een eerlijke verdeling van schaarse sociale woonruimte en het individuele belang van eiser en zijn gezin, op juiste en evenwichtige wijze uitgevoerd.
5.6
Op grond van artikel van het 27 IVRK heeft ieder kind recht op een levenstandaard die toereikend is voor zijn of haar lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling. Toegang tot adequate huisvesting is een onderdeel hiervan. Hierbij is het uitgangspunt dat ouders de primaire verantwoordelijkheid hebben voor het welzijn van hun kinderen. Dat neemt niet weg dat de staat, als ouders die verantwoordelijkheid niet of onvoldoende nemen, de verplichting heeft erop toe te zien dat de rechten en belangen van de kinderen toch worden beschermd en geborgd, en zo nodig maatregelen moet nemen. Daarom moet verweerder onderzoeken hoe de primaire verantwoordelijkheid van eiser als ouder en de verplichting van verweerder zich tot elkaar verhouden. Ook als eiser een verwijt kan worden gemaakt dat hij geen adequate voorzieningen heeft getroffen voor de komst van zijn dochter naar Nederland en het waarborgen van haar rechten, doet dat aan haar rechten en belangen niet af.
De uitspraak van de rechtbank waarnaar eiser in dit kader heeft verwezen, is niet vergelijkbaar met deze zaak. [8] In die zaak was weliswaar ook sprake van kinderen die zonder dat er adequate huisvesting geregeld was, naar Nederland waren gehaald door hun vader. Maar anders dan in de onderhavige zaak was daarin sprake van een niet-zelfredzame bejaarde vader. Ook anders dan in deze zaak was er door het gezin al, zonder succes, een beroep gedaan op hun eigen netwerk zodat het gezin in de daklozenopvang terechtkwam. Onder die omstandigheden oordeelde de rechtbank dat de gemeente onvoldoende had onderzocht of de vader zelfredzaam was, in het kader van de Wmo. [9] Eiser is in tegenstelling tot deze bejaarde vader wel zelfredzaam gebleken, heeft werk, een familienetwerk en heeft (nog) geen beroep hoeven doen op de Wmo. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belangenafweging in dit kader in het nadeel van eiser en zijn minderjarige dochter heeft kunnen laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.S. Clerx, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 30 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante regels

Huisvestingswet 2014
Artikel 7
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad categorieën woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mogen worden genomen of gegeven indien daarvoor geen huisvestingsvergunning is verleend.
(..)
Artikel 8
1. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te nemen zonder vergunning van burgemeester en wethouders.
2. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2024
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Huishouden: een alleenstaande dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of aantoonbaar willen gaan voeren. Er is sprake van een duurzaam gemeenschappelijke huishouding als een woningzoekende en al degenen die tot zijn huishouden behoren tenminste één jaar in de Basisregistratie personen van een gemeente op hetzelfde adres zijn ingeschreven.
Toelichting:
Huishouden: Van een gemeenschappelijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding. Familieleden in de eerste graad (ouder die met meerderjarig kind in hetzelfde huis woont) voeren geen gezamenlijk huishouden. Kinderen die het hoofdverblijf bij de andere ouder hebben worden niet gerekend tot het huishouden van de woningzoekende. De basisregistratie personen is hierin leidend.
Artikel 8 Verbodsbepaling
Het is verboden een sociale huurwoning, middeldure huurwoning of standplaats als bedoeld in artikel 2 als woonruimte in gebruik te nemen of te geven zonder huisvestingsvergunning van het Dagelijks Bestuur.
Artikel 12 Vervallen van de huisvestingsvergunning
De huisvestingsvergunning vervalt van rechtswege indien de vergunninghouder feitelijk geen gebruik meer maakt van de vergunning.
Artikel 36 Hardheidsclausule
Het Dagelijks Bestuur en de op grond van deze verordening ingestelde urgentiecommissie kunnen in gevallen, waarin de toepassing van deze verordening zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard,, ten gunste van de aanvrager gemotiveerd afwijken van deze verordening.
Gemeentewet
Artikel 125
1. Wanneer aan een bestuurscommissie bevoegdheden van de raad zijn overgedragen en deze commissie een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt, voorziet de raad daarin.
2. Wanneer aan een bestuurscommissie bevoegdheden van het college zijn overgedragen en deze commissie een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt, voorziet het college daarin.
3. Wanneer aan een bestuurscommissie bevoegdheden van de burgemeester zijn overgedragen en die commissie bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissingen niet of niet naar behoren neemt, voorziet de burgemeester daarin.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Voetnoten

1.Overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 8 van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2024.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4423. (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2019:4423)
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 29 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3883 en van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2868.
6.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1339, waar eiser in beroep naar verwijst.
7.Arrest Chapman tegen het Verenigd Koninkrijk van 18 januari 2001, nr. 27238/95, ECLI:CE:ECHR:2001:0118JUD002723895.
8.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 8 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3132.
9.Wet maatschappelijke ondersteuning.