In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser had beroep ingesteld omdat de minister niet tijdig had beslist op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er eerder een termijn was gesteld door de rechtbank in een uitspraak van 8 november 2024. De rechtbank constateerde dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit had genomen en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank droeg de minister op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken en legde een dwangsom op van € 250,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 37.500,-. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.