ECLI:NL:RBDHA:2025:11075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
NL25.21833 en NL25.21834
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, die stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben, betwist deze beslissing en voert aan dat Nederland het asielverzoek moet behandelen omdat hij in Spanje geen goede opvang heeft gekregen.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Spanje zich niet aan zijn verplichtingen houdt, en bevestigt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Dit beginsel houdt in dat lidstaten van de EU hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Eiser heeft zijn stelling dat hij in Spanje niet goed behandeld zal worden niet onderbouwd, en de rechtbank concludeert dat de Spaanse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zijn asielverzoek in behandeling zal worden genomen.

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.21833 en NL25.21834
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. B. Snoeij),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 mei 2025 niet in behandeling genomen omdat Spanje ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 2005 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert aan dat Nederland het asielverzoek van eiser aan zich moet trekken. Verweerder heeft onterecht overwogen dat geen van de argumenten die eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht voldoende zijn om het asielverzoek in Nederland te behandelen. Eiser heeft in Spanje namelijk geen goede opvang gekregen. In tegenstelling tot wat verweerder stelt, vormt het claimakkoord van Spanje geen garantie dat eiser correct behandeld zal worden en dat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beschikking kan dan ook niet in stand blijven.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat Spanje zich hier niet aan houdt.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. De hoogste bestuursrechter heeft in een aantal recente uitspraken [2] bevestigd dat er ten aanzien van Spanje nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft zijn stelling dat hij in Spanje geen goede opvang heeft gekregen ook niet onderbouwd. Verweerder heeft terecht overwogen dat de Spaanse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen. Daaruit mag ook worden afgeleid dat zij eiser zullen behandelen en opvangen in overeenstemming met de Procedurerichtlijn, de Kwalificatierichtlijn, en de Opvangrichtlijn. Verder mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen met de Spaanse asielprocedure, opvang, of anderszins, beklaagt bij de (hogere) Spaanse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Spaanse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
7. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [3] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:364, van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1268, van 8 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2231, 27 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2880 en van 24 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2548.
3.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.