In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de minister had binnen de gestelde termijn van zestien weken geen beslissing genomen. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat de minister niet tijdig had beslist. De rechtbank stelde vast dat de minister niet binnen de door haar genoemde termijn een besluit had genomen, waardoor het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank gaf de minister een termijn van acht weken om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 250,- per dag betalen, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 6 juni 2025.