ECLI:NL:RBDHA:2025:11276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
24/6433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van persoonsgebonden budget wegens onjuist beheer en niet nagekomen verplichtingen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn persoonsgebonden budget (pgb) over 2023. Het zorgkantoor heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn pgb onjuist heeft beheerd. Eiser is het hier niet mee eens en voert hiertoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank concludeert dat het beroep niet slaagt. Het zorgkantoor heeft het pgb ingetrokken met ingang van 1 januari 2023 en een bedrag van € 47.594,27 van eiser teruggevorderd. Eiser heeft reiskosten gedeclareerd die niet voor vergoeding in aanmerking komen, en hij heeft niet aangetoond dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn verplichtingen als budgethouder niet is nagekomen en dat het zorgkantoor terecht heeft gehandeld. Eiser heeft ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan door het zorgkantoor die hem rechtvaardigden om de reiskosten te declareren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6433

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en

Zorgkantoor DSW B.V., het zorgkantoor

(gemachtigde: [naam 2] ).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn persoonsgebonden budget (pgb) over 2023. Het zorgkantoor heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn pgb onjuist heeft beheerd. Eiser is het hier niet mee eens en voert hiertoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank dat het beroep niet slaagt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 29 januari 2024 (het primaire besluit) heeft het zorgkantoor het aan eiser toegekende pgb ingetrokken met ingang van 1 januari 2023 en een bedrag van € 47.594,27 van hem teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 25 juni 2024 heeft het zorgkantoor het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: eiser, [naam 1] (de ex-partner en zorgverlener van eiser) en de gemachtigde van eiser. Aan de zijde van het zorgkantoor waren [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat het bestreden besluit over?
3. Eiser ontving sinds 1 januari 2020 een pgb van het zorgkantoor op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De zorg werd verleend op basis van een zorgovereenkomst tussen eiser en zijn toenmalige echtgenote [naam 1] voor 40 uur per week.
3.1.
Op 16 september 2022 heeft het zorgkantoor een gewijzigde zorgovereenkomst goedgekeurd met ingang van 1 augustus 2022. Vanaf dat moment heeft eiser over de periode van 12 oktober 2022 tot en met 1 juli 2023 maandelijks reiskosten bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gedeclareerd. Op 17 april 2023 heeft het zorgkantoor het pgb over het jaar 2022 vastgesteld op € 51.865 met een eindbeschikking. Hiervan ziet een bedrag van € 8.1890,- op door eiser gedeclareerde reiskosten. De rest van de declaraties betreft het loon van zijn zorgverlener.
3.2.
Op 27 juli 2023 heeft het zorgkantoor aan de SVB verzocht om een verklaring omtrent de hoge bedragen voor reiskosten die werden uitbetaald aan eiser. Ook heeft het zorgkantoor aan eiser verzocht om een onderbouwing van de gedeclareerde reiskosten. Eiser heeft met zijn e-mail van 12 september 2023 op dit verzoek gereageerd. Hij heeft verklaard vanaf augustus 2022 kosten te hebben gemaakt in verband met reizen naar Tunesië na het overlijden van zijn oma en moeder en reizen binnen Tunesië. Daarnaast heeft hij kosten gemaakt met reizen naar en binnen Egypte in verband met het overlijden van zijn vader. Eiser heeft ook verklaard dat hij in Nederland reiskosten heeft gemaakt om zijn dochter naar school te brengen. Op 29 september 2023 heeft eiser vliegtickets overgelegd van zijn reizen naar Tunesië en Egypte, een akte van overlijden van zijn moeder op 25 mei 2021 en een akte van overlijden van zijn vader op 6 april 2022.
3.3.
Bij brief van 5 oktober 2023 heeft het zorgkantoor aan eiser verzocht te reageren op het vermoeden dat eiser de declaraties ten onrechte heeft ingediend. Op 12 oktober 2023 heeft eiser een reactie gestuurd. Eiser heeft verklaard dat hij in overleg met de SVB en het zorgkantoor de overeenkomst met zijn zorgverlener heeft aangepast, zodat hij de kosten van hun reizen naar het buitenland kon declareren. Omdat de administratie met betrekking tot de reiskosten door zijn moeder werd beheerd, en hij sinds haar overlijden geen toegang tot haar computer heeft, kan hij geen onderbouwing geven van het aantal kilometers dat is afgelegd, aldus eiser.
3.4.
Over 2023 is een pgb van € 54.972,- toegekend aan eiser. Er is vervolgens een bedrag van € 31.346,- gedeclareerd aan reiskosten die zien op kosten die gemaakt zijn in 2021 en 2022. Er is € 16.248,27 gedeclareerd aan salaris van [naam 1] . Dit pgb is niet vastgesteld, maar met het primaire besluit ingetrokken.
3.5.
Bij besluit van 29 januari 2024 (het primaire besluit) heeft het zorgkantoor geconstateerd dat eiser over de periode van 1 augustus 2022 tot en met 30 juni 2023 kosten heeft gedeclareerd die niet kunnen worden betaald uit de Wlz, en waarbij bovendien valt te betwijfelen of de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarmee voldoet eiser niet aan de bij het pgb behorende verplichtingen. Het zorgkantoor heeft het in 2023 aan eiser toegekende pgb ingetrokken vanaf 1 januari 2023. Alle betalingen die uit het pgb in 2023 zijn gedaan, zijn onverschuldigd en worden teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van € 47.594,27. Daarnaast heeft het zorgkantoor eiser ingeschreven in het Extern Verwijzingsregister (EVR) omdat er sprake is van fraude.
3.6.
Met het bestreden besluit heeft het zorgkantoor het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Er is volgens het zorgkantoor geen bewijs dat er toezeggingen zijn gedaan over het compenseren van de – tijdelijk – verminderde uren in 2021. Ook is er volgens het zorgkantoor geen bewijs dat er toezeggingen zijn gedaan over het declareren van kosten van reizen in het buitenland. Gemaakte afspraken onder ‘standaard afspraken’ worden bovendien niet goedgekeurd door het zorgkantoor, maar gelden uitsluitend tussen de budgethouder en de zorgverlener, zoals ook bij deze bepaling in de zorgovereenkomst staat toegelicht. Verder was de zorgverlener tevens de echtgenote van eiser. Zij heeft derhalve feitelijk geen extra kosten gemaakt die verband houden met de zorgverlening. Zij zou de reizen naar het buitenland sowieso gemaakt hebben als echtgenote van eiser. Het aantal gedeclareerde kilometers is tenslotte op geen enkele wijze onderbouwd. Het zorgkantoor meent dat er geen sprake is van onaanvaardbare gevolgen bij de terugvordering.
Wat is het beoordelingskader?
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. Zolang het pgb niet is vastgesteld, kan het zorgkantoor een verleningsbeschikking intrekken of wijzigen. Een besluit tot intrekking of wijziging van de verleningsbeschikking ten nadele van de verzekerde is een voor de verzekerde belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de intrekking of wijziging is voldaan in beginsel op het zorgkantoor. Het zorgkantoor zal tegen de achtergrond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wlz de nodige kennis over de relevante feiten moeten verzamelen en deugdelijk moeten motiveren dat een intrekking of wijziging van de verleningsbeschikking gerechtvaardigd is. [1]
5.1.
Het zorgkantoor heeft aan de intrekking ten grondslag gelegd dat eiser de aan het pgb verbonden verplichtingen niet is nagekomen. Dit berust op het standpunt dat eiser reiskosten heeft gedeclareerd die niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast valt niet te controleren of de kosten daadwerkelijk in deze omvang zijn gemaakt. Hierdoor heeft eiser zijn pgb onjuist beheerd, aldus het zorgkantoor.
5.2.
Op grond van artikel 3.1.1, eerste lid, onder f, van de Wlz omvat het verzekerde pakket het vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende de gehele dag begeleiding of behandeling ontvangt.
5.3.
Volgens eiser zien de declaraties voor de reiskosten die zijn gemaakt in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 31 juni 2023 op zijn reis van en naar Tunesië samen met zijn zorgverlener en toenmalige partner naar aanleiding van het overlijden van zijn oma en de afstanden die zijn afgelegd in Tunesië, van totaal 23.428,2 kilometer. Ook zien de reiskosten op de reis die hij naar Egypte samen met zijn zorgverlener en toenmalige partner heeft gemaakt naar aanleiding van het overlijden van zijn vader en de afstanden die zijn afgelegd in Egypte van totaal 17.703,94 kilometer. Verder heeft eiser verklaard dat hij reiskosten heeft gemaakt om dagelijks zijn dochter naar school te brengen en op te halen samen met zijn zorgverlener en toenmalige partner van totaal 5.702,4 kilometer.
5.4.
Reiskosten naar en in het buitenland, of het naar school brengen van zijn dochter, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dit zijn namelijk geen kosten die zijn opgenomen in artikel 3.1.1. en mogen daarom niet worden uitgekeerd op grond van artikel 5.17 van de Regeling langdurige zorg (Rlz) of op basis van de zorgovereenkomst.
5.5.
Voor zover de reiskosten die eiser heeft gedeclareerd ten behoeve van zijn zorgverlener en toenmalige echtgenote zijn, komen deze eveneens niet voor vergoeding in aanmerking. Reiskosten voor de zorgverlener kunnen alleen zien op de kosten voor woon-werkverkeer en werk-werkverkeer die de zorgverlener maakt. [2] Dit volgt ook uit de toelichting op artikel 6.4. van de zorgovereenkomst tussen eiser en zijn zorgverlener. In deze toelichting is ook opgenomen dat de zorgverlener maximaal 5 dagen een vaste reiskostenvergoeding mag krijgen. Ook mag een enkele reis niet meer dan 75 kilometer zijn. Geen van de door eiser gedeclareerde reiskosten voldoen aan deze eisen. Het betreft immers geen kosten voor woon-werkverkeer of werk-werkverkeer. De zorgverlener woonde namelijk op hetzelfde adres als eiser. Ook overschrijden de afstanden ruim de maximale afstand van 75 kilometer. Daar komt bij dat de zorgverlener in familiare verhouding tot eiser staat en daarom als informele zorgverlener wordt beschouwd. Voor informele zorgverleners is het niet mogelijk om reis- en verblijfskosten te declareren voor verblijf in het buitenland. [3]
5.6.
Gelet op het voorgaande heeft het zorgkantoor gemotiveerd gesteld en onderbouwd dat de gedeclareerde kosten van eiser niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dit leidt tot de conclusie dat eiser het pgb niet deugdelijk heeft beheerd. Het pgb is niet gebruikt om op doelmatige wijze zorg van voldoende kwaliteit in te kopen, maar om – grotendeels oude – reiskosten alsnog te declareren. Dit gaat ten kosten van de zorg die kan worden ingekocht met het pgb.
5.7.
Daarnaast is eiser de verplichting om het pgb alleen te besteden aan daadwerkelijk geleverde zorg of daadwerkelijk gemaakte onkosten, niet op aantoonbare wijze nagekomen. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd welke reiskosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Hij heeft geen deugdelijke administratie van de reiskosten bijgehouden. Eiser heeft in eerste instantie verklaard dat hij 55.379,34 kilometer zou hebben afgelegd. Het aantal kilometers waar eiser reiskostenvergoeding voor heeft ontvangen betreft echter 208.078 kilometer. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt waar dit verschil vandaan komt. Voor zover eiser aanvoert dat hij geen toegang heeft tot de administratie omtrent de reiskosten, omdat zijn, thans overleden, moeder dit voor hem bijhield, leidt dit niet tot een ander oordeel. Als budgethouder is eiser immers zelf verantwoordelijk voor het bijhouden van een deugdelijke administratie.
6. Eiser voert aan dat het zorgkantoor in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Het zorgkantoor heeft namelijk telefonisch toegezegd dat hij declaraties voor de reiskosten in het buitenland mocht indienen. Wanneer dit niet uit de telefoonnotities van het zorgkantoor blijkt, dan volgt dit volgens eiser uit de schriftelijke zorgovereenkomst die door het zorgkantoor expliciet is goedgekeurd. Het zorgkantoor heeft eiser namelijk geadviseerd om de zorgovereenkomst op dit punt aan te passen. Het zorgkantoor is bovendien al jaren bekend met het feit dat de zorgverlener van eiser zijn echtgenote is en had daarom direct de gewijzigde zorgovereenkomst kunnen weigeren omdat reiskosten door een echtgenoot die op hetzelfde adres woont niet vergoed kunnen worden. Eiser mocht na expliciete goedkeuring van het zorgkantoor er op vertrouwen dat hij deze kosten bij de SVB mocht declareren. Daar komt bij dat eiser de declaraties bijna een jaar lang maandelijks heeft ingediend en deze telkens goedgekeurd zijn.
6.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Er is geen sprake van een gerechtvaardigde verwachting als de betrokkene gelet op zijn specifieke kennis of deskundigheid had moeten beseffen dat de uitlating of gedraging in strijd was met de toepasselijke rechtsregels. [4]
6.2.
Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat aan de zijde van het zorgkantoor, of de SVB, telefonisch toezeggingen zijn gedaan op grond waarvan hij gerechtvaardigd mocht verwachten dat de reiskosten voor de reizen van hem en zijn zorgverlener naar het buitenland gedeclareerd konden worden. Bovendien heeft het zorgkantoor in haar notities en aantekeningen bij de telefoongesprekken geen gesprekken kunnen terugvinden waaruit zou blijken dat het zorgkantoor de suggestie zou hebben gedaan om declaraties van in 2021en 2022 gemaakte kosten voor vluchten naar het buitenland alsnog te declareren via een reiskostenvergoeding. Zo een toezegging is bovendien niet erg aannemelijk, zoals het zorgkantoor terecht stelt, omdat de onderhavige kosten nadrukkelijk kosten betreffen de niet kunnen worden bekostigd vanuit de Wlz.
6.3.
Voor zover eiser stelt dat de afspraken in de gewijzigde zorgovereenkomst omtrent de vergoeding van reiskosten van zijn zorgverlener per 1 augustus 2022 door het zorgkantoor zijn goedgekeurd, en hij hieruit heeft mogen afleiden dat de reiskostendeclaraties rechtmatig waren, slaagt dit betoog evenmin. Het zorgkantoor heeft gemotiveerd uiteengezet dat eiser de afspraken die tussen hem en zijn zorgverlener over de vergoeding van de reiskosten heeft ingevuld bij artikel 7 van de modelovereenkomst. Dit artikel is in het systeem van het zorgkantoor niet zichtbaar omdat dit afspraken tussen de zorgverlener en budgethouder betreffen. Dientengevolge heeft het zorgkantoor de door eiser onder artikel 7 ingevulde tekst: “Nieuwe afspraken: Reiskosten van de zorgverlener [naam 1] worden vanaf 1 augustus 2022 vergoed i.v.m. overlijden van familie en het begraven in het buitenland” niet te zien gekregen. De goedkeuring van het zorgkantoor op de gewijzigde overeenkomst ziet derhalve niet op de ‘andere afspraken’ van artikel 7. Er kunnen daarom ook geen declaraties worden gebaseerd op dit artikel. De stelling van eiser dat hij uit het feit dat onder het kopje ‘Ondertekenen’ is aangegeven dat “Goedgekeurd voor Wlz door Zorgkantoor DSW” er op mocht vertrouwen dat hij de reiskosten mocht declareren, volgt de rechtbank dan ook niet. Uit de tekst van de (toelichting bij de) overeenkomst volgt namelijk voldoende duidelijk dat artikel 7 niet bedoeld is voor dit soort afspraken.
7. Als het besluit tot intrekking of wijziging van de verleningsbeschikking of het besluit tot lagere vaststelling heeft geleid tot onverschuldigd betaald pgb, kan het zorgkantoor het onverschuldigd betaalde bedrag van de verzekerde terugvorderen. Omdat sprake is van een bevoegdheid zal het zorgkantoor aan de hand van hetgeen verzekerde heeft aangevoerd moeten bezien of de terugvordering niet tot onevenredige gevolgen voor de verzekerde leidt. Volgens vaste rechtspraak moet het zorgkantoor de bevoegdheid om een pgb lager vast te stellen/in te trekken en terug te vorderen uitoefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. Daarbij zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger, waarbij tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang is. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht mogen de nadelige gevolgen van dat besluit voor een belanghebbende niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [5]
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het zorgkantoor voldoende blijk gegeven van een evenwichtige belangenafweging. Het zorgkantoor heeft de verschillende belangen over en weer gewogen op een voor eiser en de rechtbank kenbare wijze. Eiser heeft geen omstandigheden naar voren gebracht die redelijkerwijs in de weg hebben kunnen staan van het nakomen van de verplichtingen van eiser als budgethouder. Er zijn buiten de medische beperkingen en de sterfgevallen in zijn familie, hoe impactvol deze ook zijn, geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die moeten leiden tot een ander oordeel. Dat, zoals eiser stelt, het zorgkantoor een aandeel heeft gehad in het doen ontstaan van de terugvordering, volgt de rechtbank niet. Zoals hierboven uiteen is gezet, was er namelijk geen sprake van een gerechtvaardigd vertrouwen aan de zijde van eiser. De stelling van eiser dat hij onevenredig wordt benadeeld omdat er slechts sprake is van een incident, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft namelijk over meerdere jaren het pgb ondeugdelijk beheerd. Van een incident is derhalve geen sprake.
7.2.
In het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen is uitgewerkt wanneer iemand wordt ingeschreven in het Extern Verwijzingsregister (EVR).
7.3.
Het zorgkantoor stelt zich op het standpunt dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake was van opzet aan de zijde van eiser, waardoor registratie in het EVR voor de hand ligt. Dit baseert het zorgkantoor op het feit dat eiser zodanig tegenstrijdig heeft verklaard over de gemaakte aantal kilometers dat deze niet geloofwaardig zijn. Ook met betrekking tot de door eiser gestelde toezeggingen die in 2022 zijn gedaan, is door eiser aangegeven dat hij vooraf mocht inschatten welke kilometers gemaakt zouden mogen worden, terwijl hij kosten in rekening heeft gebracht voor reizen die toen al gemaakt waren. Bovendien betreft het kosten van de zorgverlener van eiser die tevens zijn echtgenote was, zij zou de kosten dus ook hebben gemaakt als zij niet zijn zorgverlener was. Het gaat het zorgkantoor daarom te ver om mee te gaan in het verhaal van eiser dat hij redelijkerwijs zou hebben kunnen verondersteld dat dergelijke kosten uit het pgb kunnen worden betaald.
7.4.
De rechtbank oordeelt dat het zorgkantoor voldoende heeft gemotiveerd dat een inschrijving in het EVR in geval van eiser passend is. De rechtbank leest in het beroep van eiser echter vooral de wens om de Wlz-zorg in de vorm van een pgb te kunnen hervatten. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij zeer gehecht is aan de zorg van [naam 1] . Zorg in natura is volgens hem daarom geen passende leveringsvorm. Hoewel de rechtbank het zorgkantoor in zijn redenering met betrekking tot de registratie in het EVR kan volgen, beseft zij dat het uitsluiten van eiser voor een pgb in de toekomst grote gevolgen heeft voor eiser. De rechtbank geeft het zorgkantoor daarom ter overweging mee dat nader onderzoek naar de vraag of eiser in de toekomst wellicht weer in aanmerking zou kunnen komen voor een pgb, gelet op zijn situatie, wenselijk zou zijn. Daarnaast kan het zorgkantoor ook overwegen een periode te koppelen aan de registratie van eiser in het EVR.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:48
1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
(…)
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen; (…)
Artikel 4:57
1. Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
(…)

Wet langdurige zorg

Artikel 3.1.1.
1.Het op grond van deze wet verzekerde pakket omvat de volgende vormen van zorg:
(…)
f. vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt;
(…)
Regeling langdurige zorg
Artikel 5.16
1. De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet van die zorgaanbieder of mantelzorger is betrokken.
a. de wijze waarop de zorgaanbieder of mantelzorger voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde;
b
.de verplichting dat een declaratie de vereiste gegevens, bedoeld in artikel 5.23, tweede lid, bevat of, indien van toepassing, dat wordt gebruikgemaakt van periodiek maandbetalingen;
c
.een beding, inhoudende dat het zorgkantoor een vordering heeft op de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget zorg levert indien het persoonsgebonden budget naar aanleiding van toerekenbaar handelen van die persoon is ingetrokken of herzien, ter hoogte van het bedrag dat gelijk is aan het door die persoon vanwege dat toerekenbaar handelen ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag;
d
.indien de uitkering van vakantiebijslag als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag van toepassing is, een beding, inhoudende dat in het te betalen bruto loon het vakantiegeld is verdisconteerd.
(…)
4. Het zorgkantoor kan de goedkeuring slechts geven, indien:
a. de zorgovereenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid; (…)
Artikel 5.17
Het persoonsgebonden budget mag uitsluitend worden gebruikt voor het door de Sociale verzekeringsbank, op verzoek van de verzekerde, doen van betalingen:
a
.voor zorg als bedoeld in artikel 3.3.3 van de wet, of (…)
Artikel 5.18
Bij de verlening van het persoonsgebonden budget worden de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen opgelegd:
a
.de verzekerde gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor het doen betalen door de Sociale verzekeringsbank als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid; (…)
Artikel 5.20
(…)
2. Het zorgkantoor kan de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen:
(…)
b. met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het persoonsgebonden budget dan wel verhoging van het budget als bedoeld in artikel 5.1c, vijfde lid, of aan de eisen van gewaarborgde hulp; (…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:250.
2.Vergoedingenlijst pgb wlz 83a Reiskosten zorgverlener.
3.Vergoedingenlijst pgb wlz 81a Reiskosten zorgverlener.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 27 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2110.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2653.