ECLI:NL:RBDHA:2025:11285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
24/9079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag tegemoetkoming kosten woningaanpassingen op grond van de Wmo

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassingen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van [plaats] op 17 januari 2024, en het bestreden besluit op bezwaar werd op 17 oktober 2024 genomen. Eiseres, die rolstoelafhankelijk is, heeft een belangrijke reden voor verhuizing naar de woning van haar partner, waarvoor zij aanpassingen verzoekt. De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de aanvraag heeft afgewezen op basis van de e-grond en g-grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning. De rechtbank stelt vast dat eiseres een belangrijke reden heeft voor de verhuizing, namelijk het samenwonen met haar partner. Het college heeft de e-grond laten vallen, wat betekent dat het beroep van eiseres op dat punt gegrond is. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen, en vernietigt het bestreden besluit. Het college moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens moet het college het griffierecht en proceskosten aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9079

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.M.J. Schrijver),
en

het college van burgemeester en wethouders van [plaats] , het college

(gemachtigde: C. de Jongh).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) om tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassingen.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 17 januari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 oktober 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is rolstoelafhankelijk als gevolg van primair progressieve MS en laesie op C2. Eiseres woont in een aangepaste huurwoning in [woonplaats] . Deze woning is, gelet op haar beperkingen, een voor haar adequate woning. In verband met de wens om samen te wonen met haar partner, heeft eiseres op 7 november 2023 zich op grond van de Wmo bij het college gemeld voor een tegemoetkoming in de kosten van de aanpassing van de woning van haar partner (de woning) om deze voor haar toegankelijk te maken. Zij heeft onder meer verzocht om een huislift, elektrische deuropener en plafondlift. De huislift is noodzakelijk omdat de slaapkamer en badkamer zich op de bovenverdieping van het huis bevinden en een traplift geen oplossing biedt. De elektrische deuropener en plafondlift wil eiseres meenemen uit haar huidige woning. Dit betekent dat eisers het college verzoekt om de kosten van de onderhoudsabonnementen voor deze voorzieningen over te nemen en de plafondlift op maat te maken.
2. Naar aanleiding van de melding van eiseres heeft het college op 18 december 2023 de woning bezocht en eiseres en haar partner gesproken, waarvan op 19 december 2023 een gespreksverslag is opgemaakt. Nadat eiseres enkele wijzigingen in het gespreksverslag heeft aangebracht, is de melding omgezet in een aanvraag.
3. Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag van eiseres voor een huislift, plafondlift en elektrische deuropener afgewezen. Het college legt daaraan ten grondslag dat eiseres niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt omdat zij zonder toestemming, medische noodzaak of belangrijke reden van een adequate naar een niet-adequate woning wil verhuizen. Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres al 1,5 jaar samenwoont met haar partner in [woonplaats] en dus dat samenwonen niet de reden was voor de verhuizing.
4. Het college heeft de afwijzing van de aanvraag met het bestreden besluit gehandhaafd. Het college wijzigt wel de grondslag en motivering van de afwijzing. Het college meent namelijk dat eiseres voldoende heeft aangetoond dat zij en haar partner niet eerder hebben samengewoond en dat het gaan samenwonen is aan te merken als een belangrijke reden om te verhuizen. Die afwijzingsgrond vervalt derhalve. Alleen verstrekt het college alsnog geen maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening omdat de noodzaak voor de woonvoorziening het gevolg is van verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij zelfredzaamheid en/of participatie (artikel 15, derde lid, onder e, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2023 (Verordening)) en omdat eiseres niet met toestemming is verhuisd naar de voor haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning (artikel 15, derde lid, onder g, van de Verordening). Reden hiervoor is dat eiseres in haar huidige woning in [woonplaats] voldoende zelfredzaam is en kan participeren in de samenleving. Daarnaast verschilt het woonoppervlak van haar huidige woning in [woonplaats] (105m2) nauwelijks met die van haar partner in [plaats] (110m2), waardoor samenwonen in [woonplaats] ook een optie zou kunnen zijn. Het college geeft geen toestemming voor de verhuizing. Bovendien zijn er volgens het college goedkopere en adequatere alternatieven, zoals een MIVA- of Focuswoning of een verhuizing naar een aangepaste koopwoning (artikel 13, tweede lid, van de Verordening).
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat, omdat er sprake is van een belangrijke reden voor verhuizing, de gehanteerde afwijzingsgrond dat er schriftelijke toestemming nodig is voor de verhuizing niet van toepassing is op eiseres. Dit zou namelijk leiden tot uitholling van de waarborg die is gelegen in de uitzonderingsgrond van de belangrijke reden. Bovendien is samenwonen in [woonplaats] geen optie voor eiseres en haar partner, vanwege diens kinderen en hun omstandigheden. Verder is er geen in redelijkheid van eiseres te vergen mogelijkheid om zelf voor een passende oplossing te zorgen. De toepassing van het verhuisprimaat is niet juist, omdat de belangrijke reden aanleiding geeft voor toepassing van de woonvoorziening. Bovendien zijn de door het college genoemde alternatieven voor eiseres niet passend, niet goedkoper en derhalve niet adequaat. Tot slot verzoekt eiseres om het college te veroordelen tot betaling van schadevergoeding.
Wat oordeelt de rechtbank?
6. Niet in geschil is dat eiseres van een voor haar geschikte woning naar een niet-geschikte woning wil verhuizen. Ook is niet in geschil dat zij daar een belangrijke reden voor heeft, namelijk samenwonen met haar partner. Hetgeen partijen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of een het college zich (terecht) kan beroepen op een van de andere afwijzingsgronden (te weten artikel 15, derde lid, onder e en/of g, van de Verordening) en, zo niet, of het college dan het verhuisprimaat kan toepassen.
Afwijzingsgrond artikel 15, derde lid, onder e
7. In artikel 15, derde lid, onder e, van de Verordening (hierna: de e-grond) staat dat geen woonvoorziening wordt verstrekt als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij zelfredzaamheid en/of participatie.
8. Ter zitting heeft het college de e-grond laten vallen. Dit betekent dat het beroep van eiseres op dit punt gegrond is.
Afwijzingsgrond artikel 15, derde lid, onder g
9. In artikel 15, derde lid, onder g, van de Verordening (hierna: de g-grond) staat dat geen woonvoorziening wordt verstrekt als de inwoner niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.
10. De g-grond bevat niet de waarborg dat in geval van een belangrijke reden een betrokkene toch voor een woonvoorziening in aanmerking komt, zoals wel opgenomen in artikel 15, derde lid, onder f, van de Verordening (f-grond): als er geen medische noodzaak en/of er naar het oordeel van het college geen andere belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is. Het gaat dan met andere woorden om de situatie waarin een betrokkene verhuist van een – in het licht van diens beperkingen – adequate woning naar een niet-adequate woning. De g-grond kan, gelet op de tekst, onder meer van toepassing zijn in die situatie. Een onverkorte toepassing van de g-grond in de situatie als omschreven in de f-grond, die ertoe leidt dat er geen aanspraak is op een woonvoorziening ook als er sprake is van een belangrijke reden, zou tot een uitholling leiden van de waarborg die is gelegen in de f-grond. Dat houdt in dat in geval er sprake is van een belangrijke reden de g-grond niet kan worden toegepast in de situatie waar de f-grond op ziet. [1]
11. Nu niet in geschil is dat in het geval van eiseres sprake is van een belangrijke reden voor verhuizing, heeft het college op basis van het voorgaande het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
Is het verhuisprimaat van toepassing?
12. Hetgeen is overwogen onder 10 geldt onverkort ook voor de toepassing van artikel 13, tweede lid, van de Verordening. Nu de belangrijke reden door het college in het bestreden besluit is aangenomen, dient ervanuit te worden gegaan dat reeds is meegewogen dat eiseres geen in redelijkheid van haar te vergen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. Bovendien komt de rechtbank ten overvloede tot het oordeel dat eiseres geen in redelijkheid van haar te vergen mogelijkheden had om voor een andere goedkopere passende oplossing te zorgen. De woning is immers eigendom van haar vriendin en eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat zij geen aandeel had in de aankoop van de woning. Niet valt in te zien dat van het gezin gevergd kon worden om tot verkoop van de woning over te gaan en te verhuizen. [2] Daarbij weegt de rechtbank ook de belangen van de kinderen van de vriendin van eiseres mee.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het college de aanvraag van eiseres onterecht heeft afgewezen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen. Dit omdat de rechtbank daarvoor over onvoldoende informatie beschikt. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
14. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 17 oktober 2024;
  • draagt het college op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met in achtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T.H. Janssen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1401 en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2487.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 22 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1401.