ECLI:NL:RBDHA:2025:11454
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft de aanvraag op 2 juni 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser, die stelt de Tunesische nationaliteit te hebben, betwist deze verantwoordelijkheid en voert aan dat hij in Duitsland onmenselijk behandeld is en dat zijn vingerafdrukken onder dwang zijn afgenomen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen grondslag is voor de overdracht aan Duitsland. Uit Eurodac blijkt dat eiser op 11 april 2024 asiel heeft aangevraagd in Duitsland, en Duitsland heeft op 9 mei 2025 ingestemd met de terugname van eiser. De rechtbank stelt vast dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn rechten in Duitsland in gevaar zijn. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.