ECLI:NL:RBDHA:2025:11700
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij haar vader, de referent. De rechtbank had eerder, op 17 oktober 2024, het beroep van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Eiseres heeft op 6 maart 2025 opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder wederom geen besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, aangezien verweerder geen verweerschrift had ingediend.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie volgt dat bij het niet tijdig nemen van een besluit een ingebrekestelling vereist is, tenzij er al een termijn is gesteld door de rechter. In dit geval was de rechterlijke dwangsom nog niet volgelopen op het moment van het tweede beroep, waardoor het beroep ontvankelijk en gegrond is verklaard. De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen en legt een nieuwe dwangsom op van € 200 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50 en moet het door eiseres betaalde griffierecht van € 194 vergoeden. De uitspraak is gedaan op 2 juli 2025 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt.