ECLI:NL:RBDHA:2025:11731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
24/9131
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek digitale hoorzitting Universiteit Leiden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om een digitale hoorzitting behandeld. Eiser, woonachtig in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen de fysieke hoorzitting die gepland stond op 18 november 2024. Hij verzocht om een digitale hoorzitting vanwege de lange reistijd, maar dit verzoek werd door verweerder, de Commissie voor Beroep en Bezwaar van de Universiteit Leiden, afgewezen. Eiser ging in beroep tegen deze afwijzing, maar de rechtbank oordeelde dat de afwijzing geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. Hierdoor was het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank legt uit dat een voorbereidingsbeslissing, zoals de afwijzing van het verzoek om een digitale hoorzitting, niet vatbaar is voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing rechtstreeks in de belangen van de belanghebbende raakt. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek om een digitale hoorzitting geen rechtsgevolg heeft en dat het indienen van bezwaar en beroep daarom niet mogelijk is. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9131

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (Duitsland), eiser

en

de Commissie voor Beroep en Bezwaar van de Universiteit Leiden, verweerder

(gemachtigde: mr. E.M.A. van der Linden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen de e-mail van verweerder van 14 november 2024 waarin is meegedeeld dat de hoorzitting fysiek zal plaatsvinden.
1.1.
Eiser is op 18 november 2024 in beroep gegaan tegen deze e-mail en heeft op 27 november 2024 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek bij uitspraak van 31 januari 2025 afgewezen. [1]
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is op 21 juli 2024 in bezwaar gegaan tegen twee besluiten van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden (het College). Verweerder geeft als adviescommissie over deze zaken advies voordat door het College een beslissing op bezwaar wordt genomen. [2] Op 23 oktober 2024 heeft eiser een brief ontvangen van verweerder waarin hij wordt uitgenodigd voor een hoorzitting op 18 november 2024 waar hij zijn bezwaren mondeling kan toelichten. Op 29 oktober 2024 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van de locatie van de hoorzitting. Eiser heeft diezelfde dag per e-mail laten weten dat hij een digitale hoorzitting wenst. Dit vanwege de lange reistijd vanuit zijn woonplaats in Duitsland naar Leiden. Verweerder heeft dit verzoek op 30 oktober 2024 afgewezen. In reactie op de daaropvolgende e-mails van eiser heeft verweerder op 14 november 2024 laten weten in de reisafstand naar Leiden geen aanleiding te zien om alsnog in te stemmen met een digitale hoorzitting. Vervolgens heeft eiser op 18 november 2024 een wrakingsverzoek ingediend gericht tegen de leden van de adviescommissie. De voorzitter van adviescommissie heeft desalniettemin besloten de hoorzitting op locatie door te laten gaan. [3]
Deze zaak ziet uitsluitend op de afwijzing van het verzoek om een digitale (dan wel telefonische) hoorzitting te houden, en niet op de twee besluiten waartegen eiser op 21 juli 2024 bezwaar heeft gemaakt bij het College.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de afwijzing van zijn verzoek om de hoorzitting digitaal te laten plaatsvinden in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hij wijst daarbij onder meer op een arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2022. [4] De afwijzing is volgens hem in strijd met artikel 2:4 van de Awb en artikel 3:4, eerste en tweede lid, van de Awb. Verweerder handelt vooringenomen, heeft ten onrechte geen belangenafweging gemaakt en de afwijzing van zijn verzoek pakt onevenredig uit nu eiser 500 km en 8 uur kwijt is aan het bijwonen van een hoorzitting die ook digitaal dan wel telefonisch kan worden gehouden. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom een digitale hoorzitting onzorgvuldig dan wel minder productief zou zijn, en gaat niet in op de vragen die eiser per e-mail heeft gesteld. Eiser stelt daarnaast dat verweerder hem had moeten horen voordat op 14 november 2024 het verzoek om een digitale hoorzitting nogmaals werd afgewezen. [5] Overigens wijst eiser er op dat op de dag van de hoorzitting werd gestaakt door ProRail waardoor hij ook feitelijk zou zijn gehinderd om bij de hoorzitting aanwezig te kunnen zijn.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beslissing eiser niet toe te staan digitaal deel te nemen aan de hoorzitting een beslissing is als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb. Deze voorbereidingsbeslissing is niet vatbaar voor bezwaar en beroep, nu eiser niet rechtstreeks in zijn belangen is geraakt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Op grond van artikel 6:3 van de Awb is een voorbereidingsbeslissing niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft. Volgens vaste jurisprudentie verruimt artikel 6:3 van de Awb de mogelijkheden van beroep en bezwaar niet, in die zin dat dit artikel niet mogelijk maakt om bezwaar en beroep in te stellen tegen beslissingen die geen besluit zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Als geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb, dan is het alleen daarom al niet mogelijk om bezwaar en beroep in te stellen tegen die beslissing. [6] Een besluit in de zin van de Awb is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Dit betekent dat een besluit gericht moet zijn op een rechtsgevolg. Met rechtsgevolg wordt bedoeld dat een wijziging wordt aangebracht in een rechtspositie of rechtsbetrekking. Is sprake van een besluit in de zin van de Awb, maar is deze beslissing gedaan in het kader van de procedure ter voorbereiding van een ander besluit, dan is de vraag of het mogelijk is om bezwaar en beroep in te stellen tegen die voorbereidingsbeslissing gelet op artikel 6:3 van de Awb. [7]
7. De Afdeling heeft eerder geoordeeld dat de uitnodiging voor een hoorzitting niet op rechtsgevolg is gericht en daarom geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [8] Naar het oordeel van de rechtbank is ook de afwijzing van het verzoek om een digitale hoorzitting – in plaats van een fysieke – geen besluit in de zin van de Awb. Met de afwijzing van het verzoek is namelijk geen recht, plicht, bevoegdheid of status gecreëerd, vastgesteld of teniet gedaan. De beslissing ziet uitsluitend op de wijze waarop het mondeling horen zal plaatsvinden en de gevolgen daarvan voor eiser zijn in beginsel slechts praktisch van aard (reizen vanuit Duitsland naar Leiden, moet hiervoor kosten maken en is daar tijd aan kwijt). Weliswaar is het in algemene zin mogelijk om een hoorzitting met instemming van partijen digitaal te houden, maar van een vaststaand recht op een digitale hoorzitting is geen sprake. De afwijzing maakt ook niet dat het recht van eiser om te worden gehoord voordat het bestuursorgaan beslist op het bezwaar [9] in het geheel teniet wordt gedaan.
Omdat de afwijzing geen beslissing is in de zin van de Awb, is het indienen van bezwaar en beroep reeds daarom niet mogelijk. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 januari 2025 in zaak nr. SGR 24/9324, ECLI:NL:RBDHA:2025:1429.
2.Reglement van orde commissie voor de beroep- en bezwaarschriften; artikel 7:13 van de Awb.
3.Hoorzitting op 18 november 2024 om 15:15 en 16:15, zaken CBB 24-092 en CBB 24-098.
4.Arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1597. Hij wijst verder op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 28 november 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4228, r.o. 4.2.1, uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 juli 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:4567, r.o. 20, uitspraak van de rechtbank Noord- Holland van 28 mei 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:5457, r.o. 25. en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 augustus 2002, ECLI:NL:RVS:AE6228.
5.Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.
6.Gelet op artikel 7:1 en artikel 8:1 van de Awb.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1575.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2774.
9.Artikel 7:2 van de Awb.